ECLI:NL:RBROT:2024:12123

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/10/685341 / JE RK 24-1932
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige zorgen over schoolverzuim en opvoedomgeving

Op 12 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, G.M. Paling, een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. De kinderrechter heeft de moeder en de stiefvader als belanghebbenden aangemerkt, maar zij zijn niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van zes maanden, vanwege ernstige zorgen over langdurig schoolverzuim en de opvoedomgeving. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen zicht is op de thuissituatie van de minderjarige, omdat de ouders niet openstaan voor contact met de Raad en de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter heeft de argumenten van de ouders, die zich op juridische gronden tegen de behandeling van het verzoek verzetten, als niet valide beoordeeld. Ondanks de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, heeft de kinderrechter geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling op dit moment niet uitvoerbaar is, gezien de gesloten houding van de ouders en het gebrek aan beschikbare jeugdbeschermers. De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen en de Raad geadviseerd om een versnelde behandeling in de leerplichtzaak te verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/685341 / JE RK 24-1932
Datum uitspraak: 12 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
[naam stiefvader] ,
hierna te noemen: de stiefvader, wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad met bijlagen van 4 september 2024, ontvangen op diezelfde datum;
  • het wrakingsverzoek namens de moeder en de stiefvader van 17 september 2024, ontvangen op diezelfde datum;
  • de beschikking van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank van 2 oktober 2024;
  • het e-mailbericht met bijlage, inhoudende een brief van gemachtigde [persoon A] , namens de moeder, de stiefvader en [voornaam minderjarige] , van 11 november 2024.
1.2.
Naar aanleiding van het wrakingsverzoek namens de moeder en de stiefvader is de op 19 september 2024 geplande mondelinge behandeling niet doorgegaan.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de Raad, mw. [persoon B] ;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, mw. [persoon C] en dhr. [persoon D] .
1.4.
De moeder en de stiefvader zijn hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.
1.5.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige] naar haar mening gevraagd. [voornaam minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.
2.3.
Bij beschikking van 2 oktober 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van deze rechtbank de moeder, de stiefvader en [voornaam minderjarige] niet-ontvankelijk verklaard in het wrakingsverzoek.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van zes maanden en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn ernstige zorgen over het langdurige schoolverzuim van [voornaam minderjarige] en haar opvoedomgeving. Uit anonieme meldingen bij Veilig Thuis blijkt onder andere dat [voornaam minderjarige] al ruim een jaar niet naar school gaat. Ook zijn er zorgen over de mentale gezondheid van de moeder. De moeder en de stiefvader zijn niet of nauwelijks bereikbaar geweest in de afgelopen periode. Eenmalig heeft er een telefonisch gesprek tussen de Raad en de stiefvader plaatsgevonden zonder enig resultaat. Ondanks herhaaldelijke pogingen van de Raad om contact te krijgen, wordt elke vorm van contact met de Raad en overige betrokken instanties nog steeds geweigerd. Het is belangrijk dat er de komende periode zicht komt op de dagbesteding van [voornaam minderjarige] en op haar thuissituatie. Verder is het noodzakelijk dat er zicht komt op de opvoedvaardigheden van de moeder. Hiervoor is de inzet van een jeugdbeschermer nodig.
4.2.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De GI begrijpt de zorgen van de Raad. Echter is het duidelijk dat de moeder en de stiefvader niet openstaan voor contact dan wel enige vorm van hulpverlening. In het kader van een ondertoezichtstelling ontbreken de middelen om contact met hen en [voornaam minderjarige] te kunnen afdwingen. Hierdoor is het voor de GI onmogelijk om haar taak binnen de verzochte duur van de ondertoezichtstelling naar behoren te kunnen vervullen. Een belangrijke factor die hierbij een rol speelt dat er op korte termijn geen ervaren jeugdbeschermer kan worden ingezet vanwege de huidige wachtlijsten. Het heeft de voorkeur van de GI om via de leerplichtzaak inzicht te krijgen in het schoolverzuim en thuissituatie van [voornaam minderjarige] .

5.De beoordeling

T.a.v. het e-mailbericht met bijlage van 11 november 2024
5.1.
Uit het e-mailbericht begrijpt de kinderrechter dat de moeder, de stiefvader en [voornaam minderjarige] , die zich kennelijk soeverein of autonoom hebben verklaard, zich op basis van ogenschijnlijk juridische argumenten op het standpunt stellen dat geen behandeling van het verzoek van de Raad kan en mag plaatsvinden, omdat de rechtbank geen enkele autoriteit over hen heeft en daarom geen bevoegdheid daartoe heeft.
5.2.
Gezien de geldende wet- en regelgeving is de kinderrechter van oordeel dat de namens moeder, de stiefvader en [voornaam minderjarige] aangevoerde argumenten niet valide zijn. De kinderrechter acht zich daarom bevoegd om het verzoek tot ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te behandelen en daarop te beslissen.
T.a.v. van het verzoek tot ondertoezichtstelling
5.2.
Uit de mondelinge behandeling en de stukken komt naar voren dat er ernstige zorgen zijn over het schoolverzuim en de opvoedomgeving van [voornaam minderjarige] . Uit zorgmeldingen bij Veilig Thuis blijkt dat [voornaam minderjarige] al meer dan een jaar niet naar school gaat. Gezien dit langdurige schoolverzuim zijn er zorgen over haar cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook de mentale gesteldheid van de moeder is een mogelijke zorg. Door de gesloten en afwerende houding van de moeder en de stiefvader ontbreekt tot op heden zicht op de thuissituatie van [voornaam minderjarige] . In de afgelopen periode heeft de Raad diverse pogingen gedaan om contact te leggen met de moeder en de stiefvader, zonder enig resultaat. De moeder en de stiefvader houden contact af. Ze hebben zich, zoals hiervoor overwogen, kennelijk soeverein of autonoom verklaard. Dit blijkt ook uit het e-mailbericht namens de moeder, de stiefvader en [voornaam minderjarige] , waaruit grote weerstand tegen een ondertoezichtstelling naar voren komt.
5.3.
De kinderrechter begrijpt evenals de GI de zorgen van de Raad over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] , ook nu het de overige betrokken instanties evenmin is gelukt om in contact te komen met de moeder en de stiefvader. Daardoor is er tot nu toe geen zicht op de thuissituatie van [voornaam minderjarige] , terwijl er ernstige zorgen zijn over haar ontwikkeling.
Aan de gronden voor een ondertoezichtstelling genoemd in artikel 1.255 van het Burgerlijk Wetboek is naar het oordeel van de kinderrechter voldaan. De verwachting voor de komende periode is echter dat de moeder en de stiefvader gezien hun gesloten en afwerende houding niet zullen openstaan voor contact met de GI en hulpverlening niet zullen accepteren. De GI zal hierdoor haar taak niet naar behoren kunnen uitvoeren binnen de verzochte duur van de ondertoezichtstelling, waarbij een rol speelt dat er op korte termijn geen ervaren jeugdbeschermer beschikbaar is vanwege de huidige wachtlijsten. De inzet van de ervaren jeugdbeschermer is cruciaal.
5.4.
Op grond van het voorgaande acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] op dit moment niet van meerwaarde, nu deze niet uitvoerbaar zal zijn. Het strafrechtelijk kader lijkt meer aangewezen om zicht te krijgen op het schoolverzuim en de thuissituatie van [voornaam minderjarige] .
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] zal afwijzen.
5.5.
Er is nog geen nieuwe zittingsdatum bekend in de leerplichtzaak. De kinderrechter geeft de Raad in overweging om bij de betrokken Officier van Justitie een versnelde behandeling te verzoeken, zodat er via dit traject de nodige middelen en/of maatregelen kunnen worden ingezet.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in aanwezigheid van A.L.I. Janssens als griffier, en op schrift gesteld op 29 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.