ECLI:NL:RBROT:2024:1212

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
10878886
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in kort geding met toewijzing van loonvordering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2024 een verstekvonnis gewezen in een kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Blom, heeft een loonvordering ingediend tegen [gedaagde01] B.V., die niet is verschenen op de zitting. De eiser heeft gesteld dat hij recht heeft op doorbetaling van zijn loon over de periode van 1 december 2023 tot 15 januari 2024, omdat hij arbeidsongeschikt is door ziekte. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoed aanwezig is om de eis in kort geding toe te wijzen, aangezien de eiser niet kan wachten op de uitkomst van een reguliere procedure. De vordering is toegewezen, omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond is. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 4.960,25 bruto aan loon, plus wettelijke verhogingen en rente, alsook € 621,03 aan buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.048,42. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10878886 VV EXPL 24-16
datum uitspraak: 24 januari 2024 (bij vervroeging)
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Blom,
tegen
[gedaagde01] B.V.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
niet verschenen.
De partijen worden ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 januari 2024, met bijlagen 1 tot en met 6;
  • de e-mail van mr. Blom, met bijlage 7.
1.2.
Op 23 januari 2024 is de zaak tijdens een zitting met [eiser01] en mr. Blom besproken. [gedaagde01] is niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.

2.De beoordeling

Ten aanzien van de eis
2.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten (artikel 254 lid 1 Rv). Uit de stellingen van [eiser01] volgt dat deze spoed aanwezig is. De eis wordt toegewezen omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond is (artikel 139 Rv). [gedaagde01] wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser01] van € 4.960,25 bruto aan loon over de periode van 1 december 2023 tot 15 januari 2024 (€ 3.417,06 bruto per maand), plus de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, omdat gesteld is dat [gedaagde01] het loon moet doorbetalen aan [eiser01] , vanwege zijn arbeidsongeschiktheid door ziekte, maar dat over deze periode niet meer heeft gedaan. Ook is [gedaagde01] € 621,03 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
Proceskosten
2.2.
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser01] op
€ 139,42 aan dagvaardingskosten, € 248,- aan griffierecht, € 529,- aan salaris voor de gemachtigde en € 132,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.048,42. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.3.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen:
  • € 4.960,25 bruto aan loon over de periode van 1 december 2023 tot 15 januari 2024, met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, over de loonbedragen vanaf de data waarop deze verschuldigd zijn geworden;
  • € 621,03 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] worden begroot op € 1.048,42;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en in het openbaar uitgesproken.
465