In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1996 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd, heeft de rechtbank Rotterdam op 18 november 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, het voorhanden hebben van 297 gram heroïne en voorbereidingshandelingen voor de handel in verdovende middelen. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het vuurwapen, bewezenverklaring van de heroïne en voorbereidingshandelingen, en een gevangenisstraf van 9 maanden. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor het voorhanden hebben van het vuurwapen niet overtuigend was, en sprak de verdachte vrij van dit feit. Voor de heroïne en voorbereidingshandelingen oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk deze middelen aanwezig had. De verdachte had op 14 augustus 2024 in zijn woning in Capelle aan den IJssel, waar hij met anderen stond ingeschreven, verschillende verdovende middelen en versnijdingsmiddelen aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor opzet, en sprak de verdachte ook van deze feiten vrij. De in beslag genomen patronen werden onttrokken aan het verkeer, omdat er wel een strafbaar feit was gepleegd in de woning. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.