ECLI:NL:RBROT:2024:12114

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
11076304 CV EXPL 24-11418
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde huurder. De eiseres, Woonstad, heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden na een explosie in het portiek van de woning die door de gedaagde werd gehuurd. Woonstad stelde dat de explosie gerelateerd was aan de zoon van de gedaagde, die niet meer in de woning woonde, en vond de aanwezigheid van 80 hervulbare lachgascilinders in de schuur van de gedaagde een ernstige tekortkoming die ontbinding rechtvaardigde. De gedaagde betwistte de rechtsgeldigheid van de ontbinding en stelde dat de tekortkoming niet ernstig genoeg was om de huurovereenkomst te beëindigen.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2024 zijn beide partijen verschenen, en de kantonrechter heeft de zaak beoordeeld. De rechter oordeelde dat de buitengerechtelijke ontbinding door Woonstad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De rechter concludeerde dat de omstandigheden rondom de explosie en de betrokkenheid van de zoon van de gedaagde niet voldoende waren om de huurovereenkomst te ontbinden. Bovendien werd vastgesteld dat de gedaagde al lange tijd in de woning woonde, zich als een goede huurder had gedragen en dat ontbinding zou leiden tot ernstige gevolgen voor haar, waaronder dakloosheid.

De kantonrechter wees de eis van Woonstad af en oordeelde dat de gedaagde niet aansprakelijk was voor de schade die door de explosie was ontstaan. Woonstad werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de gedaagde werden begroot op € 510,-. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. Fiege.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11076304 CV EXPL 24-11418
datum uitspraak: 15 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.J. Lichtenveldt,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.H. van Tongerlo.
De partijen worden hierna ‘Woonstad’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 april 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de mail van de gemachtigde van [gedaagde] van 3 oktober 2024, met een bijlage;
  • stukken van de zijde van [gedaagde], overgelegd tijdens de zitting.
1.2.
Op 17 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Namens Woonstad waren daarbij [naam] (sociaal beheerder) en de gemachtigde aanwezig. [gedaagde] is ook verschenen, met haar zoon en dochter en de gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 juli 1997 een woning van Woonstad. Op 3 januari 2024 heeft er een explosie plaatsgevonden in het portiek. Deze gebeurtenis had volgens Woonstad te maken met de zoon van [gedaagde]. De burgemeester heeft vervolgens besloten de woning te sluiten. Bij de feitelijke sluiting zijn er 80 hervulbare lachgascilinders in de schuur aangetroffen. Woonstad heeft de huurovereenkomst op 29 februari 2024 buitengerechtelijk ontbonden. Woonstad wil nu dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de huurovereenkomst is geëindigd dan wel de huurovereenkomst alsnog ontbindt. Ook eist Woonstad dat [gedaagde] de woning verlaat en een schadevergoeding aan Woonstad betaalt.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. De buitengerechtelijke ontbinding is volgens haar niet rechtsgeldig dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Verder vindt [gedaagde] dat de tekortkoming niet ernstig genoeg is om de huurovereenkomst alsnog te beëindigen.
2.3.
De eis van Woonstad wordt afgewezen. Hierna wordt deze beslissing toegelicht.
Buitengerechtelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
2.4.
Woonstad was bevoegd om de huurovereenkomst bij brief van 29 februari 2024 te ontbinden (artikel 7:231 lid 2 BW). De burgemeester had immers bij besluit van 11 januari 2024 de woning op grond van artikel 174a lid 1 aanhef en onder b van de Gemeentewet voor een maand gesloten. Vast staat dat [gedaagde] de brief van 29 februari 2024 heeft ontvangen, want Woonstad heeft gesteld dat de gemachtigde van [gedaagde] op 11 maart 2024 op deze brief heeft gereageerd en dat is niet weersproken. De kantonrechter vindt het echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Woonstad van haar bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst gebruik heeft gemaakt. De volgende omstandigheden leiden tot dit oordeel.
2.5.
De oorzaak van de explosie en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden zijn onbekend. Onduidelijk is of de zoon van [gedaagde] in verband kan worden gebracht met de explosie. Uit de politierapportage van 11 januari 2024 blijkt dat er een vermoeden is dat de zoon van [gedaagde] het doelwit van de explosie was. Dit staat echter niet vast. Dat [gedaagde] zelf enige betrokkenheid had of enig verwijt kan worden gemaakt is in het geheel niet gebleken. De zoon van [gedaagde] woont al jaren niet meer in de woning en staat daar vanaf 20 november 2020 ook niet meer ingeschreven.
2.6.
In de schuur bij de woning zijn 80 hervulbare lachgascilinders gevonden. De zoon van [gedaagde] heeft verklaard dat deze van hem waren, dat deze leeg waren en daar al jaren stonden. Er is niet onderzocht of er nog lachgas in de cilinders zat. Dit staat dus niet vast. Dit betekent dat evenmin vast staat dat er sprake was van overtreding van de Opiumwet. Het voorhanden hebben van herbruikbare lachgascilinders is niet verboden. Omdat niet vast staat dat er lachgas in de cilinders zat, staat ook niet vast dat deze cilinders een gevaar vormden.
2.7.
Het is voorstelbaar dat de omwonenden angstig zijn geworden door de explosie. Woonstad had er daarom belang bij de huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter vindt dit belang echter niet opwegen tegen de belangen van [gedaagde]. [gedaagde] woont al meer dan 26 jaar in de woning. Zij heeft zich altijd als goed huurder gedragen. Zij is inmiddels op leeftijd (66 jaar) en zeer gehecht aan de woning en de buurt. De gevolgen van de ontbinding zouden voor [gedaagde] zeer verstrekkend zijn. Zij is aangewezen op sociale huur en in de huidige woningmarkt kan zij niet zomaar een andere woning vinden. Tijdens de zitting heeft zij uitgelegd dat zij mede vanwege haar persoonlijke situatie nergens anders terecht kan. Dit betekent dat zij bij verlies van haar woning dakloos zou worden.
De huurovereenkomst wordt niet ontbonden
2.8.
In het midden kan blijven of [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst doordat er 80 hervulbare lachgascilinders in haar schuur stonden. Slechts een tekortkoming van voldoende gewicht geeft recht op ontbinding (artikel 6:265 BW). Hierbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden. [1] In dit geval vindt de kantonrechter, gelet op de hiervoor in 2.5 tot en met 2.7 genoemde omstandigheden, dat de gestelde tekortkoming niet ernstig genoeg is om de huurovereenkomst alsnog te ontbinden.
Geen recht op schadevergoeding
2.9.
[gedaagde] hoeft de schade die door de explosie is ontstaan niet te vergoeden. Woonstad stelt dat [gedaagde] voor deze schade aansprakelijk is, omdat de aanslag gericht is geweest op haar woning en/of de personen die daar wonen of zich daar bevinden. Dit is echter niet voldoende. [gedaagde] is alleen aansprakelijk voor de schade als deze veroorzaakt is door een tekortkoming van haar kant (artikel 7:218 BW). Als de aanwezigheid van de lachgascilinders al een tekortkoming oplevert, staat niet vast dat de schade hiermee enig verband houdt.
Woonstad moet de proceskosten betalen
2.10.
De proceskosten komen voor rekening van Woonstad, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die Woonstad aan [gedaagde] moet betalen op € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 510,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt Woonstad in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 510,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
43416

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810