Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1],
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 mei 2024, met bijlagen;
- het (mondelinge) antwoord;
- de mail van [gedaagden] van 15 juni 2024;
- het aanvullende antwoord.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een huurgeschil tussen Stichting Hef Wonen en twee gedaagden die zelf procederen. De zaak betreft een aanbouw, specifiek een overkapping, die door de gedaagden aan de achterzijde van hun huurwoning is geplaatst. Hef Wonen stelt dat deze overkapping zonder toestemming van de verhuurder is aangebracht en niet voldoet aan de gestelde eisen. De gedaagden beweren dat zij mondelinge toestemming hebben gekregen van de voormalige verhuurder, Vestia, maar kunnen dit niet onderbouwen met concrete feiten of documenten. De kantonrechter oordeelt dat de eis van Hef Wonen wordt toegewezen, wat betekent dat de gedaagden de overkapping moeten verwijderen. De rechter stelt dat de gedaagden geen schriftelijke toestemming hebben verkregen, wat noodzakelijk was volgens de wet en de algemene voorwaarden van Vestia. De rechter wijst erop dat het enkele verstrijken van tijd niet betekent dat Hef Wonen zijn recht om op te treden verliest. De gedaagden worden veroordeeld om de overkapping binnen 14 dagen te verwijderen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet-nakoming. Tevens worden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten, die op € 777,47 worden begroot. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.