Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 11 juli 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte ter rolle van Havensteder, met een bijlage.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2024, staat de Stichting Havensteder als eiseres tegenover twee gedaagden die niet zijn verschenen. De zaak betreft een geschil over een huurprijswijzigingsbeding dat door Havensteder als oneerlijk wordt betiteld. De procedure is gestart met een dagvaarding waarin Havensteder stelt dat er een huurachterstand is, maar de kantonrechter oordeelt dat er op het moment van dagvaarden geen huurachterstand was. Havensteder heeft berekend dat er over de jaren 2017 tot en met 2023 in totaal € 9.726,60 teveel in rekening is gebracht bij de gedaagden. De kantonrechter verwierp het beroep van Havensteder op verjaring voor de periode 2017 tot en met 2019, omdat het recht op terugbetaling pas is ontstaan na de vernietiging van het oneerlijke huurprijswijzigingsbeding in een eerder vonnis van 23 mei 2024. De rechter oordeelt dat de consument niet kan worden verweten dat hij zich niet tot de rechter heeft gewend, aangezien de verkoper niets heeft ondernomen om de consument te informeren over de oneerlijkheid van het beding. Uiteindelijk wordt geconcludeerd dat Havensteder ongelijk heeft gekregen en de eisen worden afgewezen. Havensteder wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de gedaagden op nihil worden begroot, omdat zij niet zijn verschenen.