ECLI:NL:RBROT:2024:12105

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
10881949 CV EXPL 24-1351
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oneerlijk huurprijswijzigingsbeding en verjaring in huurrechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2024, staat de Stichting Havensteder als eiseres tegenover twee gedaagden die niet zijn verschenen. De zaak betreft een geschil over een huurprijswijzigingsbeding dat door Havensteder als oneerlijk wordt betiteld. De procedure is gestart met een dagvaarding waarin Havensteder stelt dat er een huurachterstand is, maar de kantonrechter oordeelt dat er op het moment van dagvaarden geen huurachterstand was. Havensteder heeft berekend dat er over de jaren 2017 tot en met 2023 in totaal € 9.726,60 teveel in rekening is gebracht bij de gedaagden. De kantonrechter verwierp het beroep van Havensteder op verjaring voor de periode 2017 tot en met 2019, omdat het recht op terugbetaling pas is ontstaan na de vernietiging van het oneerlijke huurprijswijzigingsbeding in een eerder vonnis van 23 mei 2024. De rechter oordeelt dat de consument niet kan worden verweten dat hij zich niet tot de rechter heeft gewend, aangezien de verkoper niets heeft ondernomen om de consument te informeren over de oneerlijkheid van het beding. Uiteindelijk wordt geconcludeerd dat Havensteder ongelijk heeft gekregen en de eisen worden afgewezen. Havensteder wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de gedaagden op nihil worden begroot, omdat zij niet zijn verschenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10881949 CV EXPL 24-1351
datum uitspraak: 3 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: (waarnemend) gerechtsdeurwaarder J. Snoek,
tegen

1.[gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagden,
die niet zijn verschenen.
De partijen worden hierna ‘Havensteder’ en ‘[gedaagden]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 11 juli 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte ter rolle van Havensteder, met een bijlage.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het voornoemde tussenvonnis is Havensteder nog éénmaal in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de eventuele huurachterstand, berekend vanaf de aanvang van de huurovereenkomst tot en met de maand december 2023, op basis van de geldende huurprijs van € 1.370,- per maand, de verschuldigde bijkomende kosten en vergoedingen en het totaalbedrag dat [gedaagden] volgens Havensteder nog verschuldigd zijn. Zij heeft daarna een akte genomen.
Op het moment van dagvaarden was er geen huurachterstand
2.2.
Havensteder heeft berekend dat, rekening houdend met de eerste huurprijs van € 1.370,- per maand, over de jaren 2017 tot en met 2023 € 9.726,60 in totaal teveel bij [gedaagden] in rekening is gebracht.
2.3.
Het beroep van Havensteder op verjaring voor de periode 2017 tot en met 2019 wordt verworpen. Het recht van [gedaagden] op terugbetaling is namelijk pas ontstaan op het moment van vernietiging van het oneerlijke huurprijswijzigingsbeding bij vonnis van de kantonrechter van 23 mei 2024. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de verjaringstermijn op een eerder moment te laten aanvangen, aangezien vanuit de overheid niet eerder op de mogelijke oneerlijkheid van huurprijswijzigingsbedingen is gewezen en ook rechters hierop tot voor kort niet actief hebben getoetst. Tot slot geldt dat een consument die een overeenkomst met een oneerlijk beding heeft gesloten, niet kan worden verweten dat hij zich niet tot de bevoegde nationale rechter heeft gewend om de hem door Richtlijn 93/13 gewaarborgde rechten uit te oefenen, wanneer de betrokken verkoper niets heeft ondernomen, ondanks het feit dat het oneerlijke karakter van vergelijkbare bedingen is vastgesteld in vaste nationale rechtspraak die deze verkoper ertoe had moeten aanzetten om de consument op eigen initiatief te benaderen en de gevolgen van dat oneerlijke beding zo snel mogelijk op te heffen [1] . Daarom kan in deze zaak van verjaring geen sprake zijn.
2.4.
Gelet op het voorgaande was er op het moment van dagvaarden geen sprake van een huurachterstand. [gedaagden] hebben namelijk tot en met december 2023 juist € 5.237,76 teveel betaald (€ 4.488,84 -/- € 9.726,60). De eisen van Havensteder worden daarom afgewezen.
Havensteder moet de proceskosten betalen
2.5.
Havensteder moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagden] op nihil, omdat zij niet in deze procedure zijn verschenen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eisen af;
3.2.
veroordeelt Havensteder in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagden] worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
43416

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 13 juli 2023, ECLI:EU:C:2023:569