In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen Daen Detachering B.V. en een werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer heeft een geldlening van € 2.000,- ontvangen van Daen voor de aanschaf van een auto, met de afspraak dat hij dit bedrag zou terugbetalen via inhoudingen op zijn salaris. Echter, na een arbeidsgeschil over vakantie-uren en de vermeende opzegging van de arbeidsovereenkomst, zijn de inhoudingen gestopt. Daen vordert nu het restant van de lening, terwijl [gedaagde] zich verzet tegen de terugbetaling, onder andere door te stellen dat het bedrag niet opeisbaar is en dat er sprake is van eigen schuld van Daen.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] in verzuim is gekomen door het stoppen van de inhoudingen, waardoor Daen gerechtigd is het openstaande bedrag op te eisen. Het verweer van [gedaagde] dat de geldlening onlosmakelijk verbonden is met de arbeidsovereenkomst en dat hij door eigen schuld van Daen niet in staat was de lening terug te betalen, wordt verworpen. Ook het beroep op verrekening met achterstallig loon wordt afgewezen, omdat de feiten onvoldoende onderbouwd zijn. De kantonrechter wijst de vordering van Daen toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het restant van de lening, inclusief rente en incassokosten.
In reconventie vordert [gedaagde] betaling van achterstallig loon van Daen, maar ook deze vordering wordt afgewezen. De kantonrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor het feitelijk werkgeverschap van Daen en dat de aansprakelijkheid voor de loonbetaling niet kan worden vastgesteld. De proceskosten worden eveneens aan [gedaagde] opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.