In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij verzoekers een dwangakkoord hebben aangevraagd. Verzoekers, die in financiële problemen verkeren, hebben een schuldregeling aangeboden aan hun dertien schuldeisers, waarvan één schuldeiser, aangeduid als [schuldeiser], weigerde in te stemmen. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 100% aan de preferente schuldeisers en 67,08% aan de concurrente schuldeisers. De totale schuldenlast van verzoekers bedroeg € 46.175,14, maar is inmiddels verlaagd naar € 42.422,59. De rechtbank heeft vastgesteld dat twaalf van de dertien schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, wat een ruime meerderheid vormt.
De rechtbank heeft de omstandigheden van verzoekers in overweging genomen, waaronder de werkstatus van verzoeker als brandwacht en de arbeidsongeschiktheid van verzoekster, die een WIA-uitkering ontvangt. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoekers kunnen bieden en dat de belangen van verzoekers en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de schuldeiser die weigerde. De rechtbank heeft het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en [schuldeiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de dwangregeling een gunstiger resultaat voor de schuldeisers zal opleveren dan de wettelijke regeling.