ECLI:NL:RBROT:2024:11997

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
10980808 cv expl 24-6958
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vorderingen en proceskostencompensatie in huurzaken tussen broers

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, zijn twee broers, [persoon A] en [persoon B], verwikkeld in een geschil over de huur van een woning die toebehoorde aan hun overleden vader. De huurovereenkomst stipuleert een huurprijs van € 500,- per maand, maar er is onenigheid over de werkelijke huurprijs en een mogelijke huurachterstand. De broers zijn het erover eens dat de woning verkocht moet worden, maar [persoon B] wil wachten met de verkoop totdat hij een andere woonruimte heeft gevonden.

In een tussenvonnis is [persoon B] opgedragen bewijs te leveren dat hij met de erflater een lagere huurprijs had afgesproken. Een getuigenverhoor was gepland, maar kort voor deze datum heeft [persoon A] zijn vorderingen ingetrokken, omdat de woning inmiddels was ontruimd en verkocht. [persoon B] heeft aangegeven akkoord te gaan met de intrekking, maar verzoekt de kantonrechter om een uitspraak over de proceskosten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de proceskosten gecompenseerd moeten worden, gezien de familiale relatie tussen de partijen. Dit betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De kantonrechter benadrukt dat het intrekken van de vorderingen van [persoon A] niet automatisch leidt tot een proceskostenveroordeling, vooral omdat de omstandigheden rondom de verkoop van de woning en de ontruiming door [persoon B] een rol spelen in deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10980808 CV EXPL 24-6958
datum uitspraak: 22 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
wondende te [woonplaats] , [land] ,
voorheen wonende te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J.W. Prinsen,
tegen
[persoon B],
wonende te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. I. Correljé.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 5 juli 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van 16 juli 2024 aan de zijde van [persoon B] ;
  • de brief van 7 oktober 2024 aan de zijde van [persoon B] , met één bijlage;
  • de akte in conventie aan de zijde van [persoon A] ;
  • de akte in conventie aan de zijde van [persoon B] ;
  • de nadere akte in conventie aan de zijde van [persoon A] .

2.De verdere beoordeling

In conventie
2.1.
Partijen zijn broers van elkaar en enig erfgenaam van hun vader (hierna: erflater) overleden op [overlijdensdatum] . Tot de nalatenschap van erflater behoorde de woning aan de [adres] te Hoek van Holland (hierna: de woning). [persoon B] huurde vanaf 1 februari 2016 de woning van erflater. In de huurovereenkomst is bepaald dat de huur € 500,- per maand bedraagt. Tussen partijen is discussie ontstaan over de hoogte van de te betalen huur per maand en of er al dan niet sprake is van een huurachterstand.
Partijen zijn het erover eens dat de woning moet worden verkocht, echter [persoon B] wil pas tot verkoop overgaan, nadat hij andere woonruimte heeft gevonden.
2.2.
In het tussenvonnis is aan [persoon B] opgedragen te bewijzen dat hij met erflater een lagere huur heeft afgesproken dan in de huurovereenkomst is bepaald en zodoende ten tijde van het overlijden van erflater de huur € 385,- per maand was.
2.3.
Omdat [persoon B] het bewijs wilde leveren door het horen van zijn moeder, mevrouw [persoon C] , is een getuigenverhoor bepaald op 31 oktober 2024.
2.4.
Kort voor de datum van het getuigenverhoor heeft [persoon A] bij akte laten weten dat hij zijn vorderingen in conventie intrekt en de procedure kan worden beëindigd. Daartoe heeft [persoon A] , samengevat, aangevoerd dat [persoon B] de woning eind juli/begin augustus 2024 heeft ontruimd, de woning is verkocht en op 24 november 2024 de levering zal plaatsvinden. Hierdoor is het belang van [persoon A] bij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning komen te vervallen. Ook de discussie over de andere vorderingen rechtvaardigen naar de mening van [persoon A] , mede bezien de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, geen al dan niet langdurige voortzetting van de procedure.
2.5.
In reactie hierop heeft [persoon B] bij akte aangegeven zich daarin te kunnen vinden, met dien verstande dat hij de kantonrechter vraagt om een uitspraak te doen ten aanzien van de door hem verzochte proceskostenveroordeling.
2.6.
Bij nadere akte heeft [persoon A] gemotiveerd aangevoerd dat de proceskostenveroordeling moet worden afgewezen.
2.7.
Uit de mededeling van [persoon A] dat hij zijn vorderingen intrekt leidt de kantonrechter af dat de vorderingen niet langer worden gehandhaafd, zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist. De kantonrechter hoeft daarom alleen nog maar een beslissing over de proceskosten te geven.
De proceskosten worden gecompenseerd
2.8.
Omdat partijen familie zijn, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
2.9.
De kantonrechter overweegt ten overvloede nog het volgende. Het enkele feit dat [persoon A] zijn vorderingen heeft ingetrokken brengt niet zonder meer mee dat hij als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten. Het intrekken van de vordering heeft mede zijn grondslag in het feit dat [persoon B] de woning waar dit geschil over ging inmiddels heeft ontruimd en is verkocht. Hetgeen ook de bedoeling van partijen was na het overlijden van erflater, maar in een impasse terecht was gekomen, omdat volgens [persoon A] [persoon B] niet daadwerkelijk op zoek was naar andere woonruimte, terwijl [persoon B] van mening was dat hij wel degelijk zijn best deed om een andere woning te vinden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
3.1.
verstaat dat de vorderingen van [persoon A] zijn ingetrokken en hierop niet meer hoeft te worden beslist;
3.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. Van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
754