ECLI:NL:RBROT:2024:11996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
11211331 \ HA VERZ 24-52
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en loonbetaling bij werknemer met autisme

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerder]. De werknemer heeft anderhalf jaar voor de werkgever gewerkt zonder ooit loon te ontvangen. De werknemer stelde dat er een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen, die stilzwijgend was verlengd tot 14 november 2024. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst inderdaad tot stand was gekomen, ondanks het ontbreken van een handtekening op de overeenkomst. De werkgever heeft verzuimd om het loon te betalen, wat leidde tot ernstige verwijtbaarheid. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op 14 november 2024 en dat de werknemer recht heeft op een billijke vergoeding van € 5.000,- en een transitievergoeding van € 1.417,01. Daarnaast is de werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon van € 48.782,67, inclusief wettelijke verhogingen en rente. De kantonrechter heeft ook het concurrentiebeding vernietigd en de werkgever verplicht om loonstroken en een eindafrekening te verstrekken. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, die zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11211331 \ HA VERZ 24-52
datum uitspraak: 10 oktober 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
woonplaats: Dordrecht,
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.D. Ramnath (FNV Individuele Belangenbehartiging),
tegen
[verweerder], h.o.d.n. [bedrijf A] ,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verweerder,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoeker] (ontvangen op 15 juli 2024), met producties;
  • de brief van [verzoeker] van 3 september 2024, met producties 12 en 13.
1.2.
Op 9 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. [verzoeker] was daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. R.D. Ramnath. [verweerder] was tevens aanwezig. De ouders van [verzoeker] waren als toehoorders aanwezig.
1.3.
De kantonrechter heeft [verweerder] na de zitting in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 16 september 2024 te reageren op het door [verzoeker] gemaakte overzicht van zijn vakantiedagen en om toe te lichten waarom de cao Timmerindustrie niet van toepassing zou zijn. De kantonrechter heeft geen reactie ontvangen van [verweerder] .

2.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
[verzoeker] stelt dat hij vanaf 15 november 2022 op basis van aan arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor 40 uur per week in dienst is bij [verweerder] in de functie van productiemedewerker en dat deze arbeidsovereenkomst stilzwijgend met één jaar is verlengd, zodat deze tot en met 14 november 2024 loopt. [verzoeker] heeft nooit loon betaald gekregen voor zijn werkzaamheden. Doordat [verzoeker] nog thuis woont, heeft hij deze periode desondanks kunnen overbruggen. Vanwege zijn autisme (behoefte aan regelmaat en continuïteit) en vertrouwen dat het snel goed zou komen, is [verzoeker] iedere week blijven werken bij [verweerder] . [verzoeker] heeft [verweerder] eerst zelf aangesproken over het loon en daarna heeft hij een gemachtigde ingeschakeld. [verweerder] is echter niet overgegaan tot betaling van het loon. [verzoeker] kon, naar eigen zeggen, de stress hierover na verloop van tijd mentaal niet meer aan en hij heeft zich op 10 juni 2024 ziek gemeld en vervolgens verzocht om een afspraak met de bedrijfsarts. [verzoeker] is echter niet opgeroepen voor een afspraak met de bedrijfsarts en [verweerder] heeft geen re-integratietraject gestart. [verzoeker] verzoekt dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en dat onder meer zijn achterstallig loon en vakantiegeld wordt uitbetaald.
Het verzoek
2.2.
[verzoeker] verzoekt gedurende de procedure een voorlopige voorziening te treffen (artikel 223 Rv), inhoudende dat [verweerder] het achterstallig loon van € 48.782,67 aan hem moet voldoen, dan wel in ieder geval het brutoloon van € 1.964,76 per maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
2.3.
Daarnaast verzoekt [verzoeker] de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, primair omdat sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen (artikel 7:671c lid 1 BW), subsidiair omdat [verweerder] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting om het loon uit te betalen (artikel 7:686 BW). [verzoeker] verzoekt ook dat [verweerder] veroordeeld wordt een billijke vergoeding aan hem te betalen, dan wel een schadevergoeding gelijk aan de billijke vergoeding, en dat het concurrentiebeding wordt vernietigd.
2.4.
Voorts verzoekt [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen aan hem te betalen een transitievergoeding, het achterstallig loon van 22 november 2022 tot augustus 2024, het bruto loon vanaf september 2024 tot de ontbindingsdatum en de buitengerechtelijke incassokosten berekend over het achterstallige loon. [verzoeker] maakt tevens aanspraak op de wettelijke verhoging over het (achterstallige) loon en de wettelijke rente over diverse bedragen. Ook verzoekt [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen aan hem te verstrekken de loonstroken en een eindafrekening.
Het verweer
2.5.
[verweerder] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat hij nooit een schriftelijke arbeidsovereenkomst met [verzoeker] is aangegaan, dat [verzoeker] bij hem heeft gewerkt en dat hij [verzoeker] nooit loon heeft betaald.
Er wordt geen voorlopige voorziening getroffen
2.6.
De kantonrechter wijst het verzoek af om een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van deze procedure, omdat in deze beschikking een eindbeslissing wordt genomen. Een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
Er is een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen
2.7.
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij met [verweerder] een arbeidsovereenkomst is overeengekomen een schriftelijke arbeidsovereenkomst van 15 november 2022 overgelegd. [verweerder] betwist dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen omdat deze niet is ondertekend. [verweerder] erkent echter dat [verzoeker] vanaf 15 november 2022 voor hem heeft gewerkt, dat [verzoeker] bedrijfskleding heeft gekregen en dat [verzoeker] zijn uren via een digitale prikklok bijhield. Ook erkent [verweerder] dat hij de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 15 november 2022 aan [verzoeker] heeft aangeboden. Tegen deze achtergrond stelt de kantonrechter vast dat partijen per 15 november 2022 een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan. Het enkele feit dat een handtekening op de overeenkomst ontbreekt, staat daaraan niet in de weg omdat een arbeidsovereenkomst ook mondeling tot stand kan komen. Voor zover [verweerder] nadien eigenlijk andere afspraken had willen maken met [verzoeker] omdat [verzoeker] nog veel fouten zou maken, doet dat hieraan niet af, omdat partijen geen andere afspraken hebben gemaakt. Als [verweerder] niet tevreden was over het werk van [verzoeker] , dan had hij een verbetertraject kunnen aanbieden. [verweerder] heeft niet weersproken dat [verzoeker] na 14 november 2023 is blijven werken voor hem, zodat [verzoeker] zich terecht op het standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend met een jaar is verlengd (artikel 7:668 lid 4 BW).
De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op 14 november 2024
2.8.
In beginsel is sprake van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen (artikel 7:671c lid 1 BW). Maar de kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] geen belang heeft bij zijn ontbindingsverzoek, omdat ontbinding, rekening houdend met de opzegtermijn, zou leiden tot een ontbinding per 1 december 2024, terwijl de arbeidsovereenkomst al per 14 november 2024 van rechtswege eindigt. Daarbij gaat de kantonrechter ervan uit dat de arbeidsovereenkomst niet nog eens verlengd zou worden, dit als gevolg van het ernstig verwijtbare handelen van de werkgever, zoals hierna toegelicht.
[verweerder] moet een billijke vergoeding betalen
2.9.
[verzoeker] heeft recht op een billijke vergoeding omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] en de arbeidsovereenkomst daarom niet wordt voortgezet (artikel 7:673 lid 9 onder a BW). [verweerder] heeft [verzoeker] ondanks aanmaningen nooit loon betaald, terwijl [verzoeker] wel ruim anderhalf jaar werkzaamheden voor hem heeft verricht. Door de stress hierover is [verzoeker] , naar hij onbetwist stelt, ziek geworden. [verweerder] heeft, nadat [verzoeker] zich had ziekgemeld op 10 juni 2024, geen bedrijfsarts ingeschakeld ondanks het verzoek daartoe van [verzoeker] en evenmin een re-integratietraject gestart. Hiermee heeft [verweerder] grovelijk zijn verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en de wet geschonden.
2.10.
De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding [1] . De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval. Daarbij kan in aanmerking worden genomen hoelang de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd als het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever wordt weggedacht. Ook mag rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
2.11.
Dat [verweerder] aan [verzoeker] nooit loon heeft betaald zonder geldige redenen en hem wel elke werkdag heeft laten werken, is dus ernstig verwijtbaar. Dat geldt te meer omdat [verweerder] wist dat [verzoeker] een werknemer ‘met een rugzakje (autisme)’ is, en daarmee een kwetsbare werknemer. [verzoeker] stelt dat hij ziek is geworden door de gehele gang van zaken rondom zijn loon. Het is ernstig verwijtbaar dat [verweerder] vervolgens geen bedrijfsarts heeft ingeschakeld en niet is gestart met een reintegratietraject. Dit alles wekt de indruk dat [verweerder] zich in het geheel nooit heeft bekommerd om de rechten en het welzijn van zijn werknemer, die daarentegen zelf loyaal zijn werkzaamheden is blijven verrichten. [verweerder] zal hierna worden veroordeeld het achterstallige loon te betalen. [verzoeker] wordt voor het feit dat het loon te laat wordt betaald, gecompenseerd door middel van de hieronder toegewezen wettelijke verhoging, die daarvoor is bedoeld. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege per 14 november 2024. Het is voorts niet de verwachting dat [verzoeker] , nu 27 jaar oud, lang ziek zal blijven. Tijdens de zitting heeft hij namelijk gezegd dat hij weer verder kan als deze situatie is afgerond. De kantonrechter overweegt daarbij wel dat het voor [verzoeker] vanwege zijn ‘rugzakje wellicht iets langer kan duren om een andere baan te vinden. Verder houdt de kantonrechter rekening met de beperkte draagkracht van [verweerder] , waarover hij op zitting verklaard heeft. Rekening houdend met al deze omstandigheden vindt de kantonrechter een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto passend. [verweerder] wordt daarom veroordeeld om dit bedrag aan [verzoeker] te betalen, onder afgifte van een deugdelijke specificatie bruto/netto.
[verweerder] moet een transitievergoeding betalen
2.12.
Omdat de arbeidsovereenkomst eindigt en niet wordt voortgezet op initiatief van [verzoeker] wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , moet [verweerder] een transitievergoeding aan [verzoeker] betalen (artikel 7:673 lid 1 sub b BW). Voor de berekening van de hoogte van de transitievergoeding gaat de kantonrechter uit van het loon dat [verzoeker] op grond van de cao Timmerindustrie (hierna: de cao) zou moeten verdienen. [verzoeker] heeft namelijk voldoende gesteld dat deze cao vanwege de algemeenverbindendverklaring van toepassing is en dit heeft [verweerder] , ondanks daartoe nog in de gelegenheid te zijn gesteld na de zitting, onvoldoende weersproken. Dit betekent dat uitgegaan wordt van een maandloon van laatstelijk € 2.126,85 bruto inclusief 8,25% vakantietoeslag. De transitievergoeding bedraagt dan € 1.417,01 bruto. [verweerder] wordt veroordeeld om dit bedrag aan [verzoeker] te betalen, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto. De over de transitievergoeding verzochte wettelijke rente is toewijsbaar zoals hierna bepaald.
[verweerder] moet achterstallig loon aan [verzoeker] betalen
2.13.
[verzoeker] stelt dat hij vanaf 22 november 2022 geen loon heeft ontvangen. Hij heeft als productie 12 een gewijzigd overzicht van zijn loon tot en met augustus 2024 overgelegd en zijn verzoek verhoogd. Inclusief overwerk en vakantietoeslag bedraagt volgens [verzoeker] het achterstallig loon € 48.782,67 bruto, berekend over de periode van 22 november 2022 tot en met augustus 2024. [verweerder] heeft deze loon berekening niet weersproken en hij heeft ook niet het door [verzoeker] overgelegde Excel-bestand met de door hem gewerkte uren vanaf indiensttreding tot en met week 5 van 2024 weersproken. [verweerder] zal daarom veroordeeld worden om een bedrag van € 48.782,67 bruto aan achterstallig loon aan [verzoeker] te betalen.
[verweerder] moet ook het loon vanaf september tot einde dienstverband betalen
2.14.
Omdat de arbeidsovereenkomst nog niet is geëindigd, wordt [verweerder] ook veroordeeld om het loon van [verzoeker] te betalen over de periode vanaf september 2024, voorzover hij dat niet heeft gedaan, totdat de arbeidsovereenkomst eindigt, te weten 15 november 2024.
[verweerder] moet de wettelijke verhoging van 20% betalen
2.15.
[verweerder] heeft [verzoeker] in het geheel geen loon betaald. De ernstige verwijtbaarheid hiervan is meegewogen bij de vaststelling van de billijke vergoeding. Op grond van artikel 7:625 lid 1 BW heeft [verzoeker] recht op de wettelijke verhoging van maximaal 50% vanwege het niet tijdig betalen van het loon. De kantonrechter ziet echter aanleiding om deze vergoeding te matigen om de volgende redenen. Ofschoon het begrijpelijk is dat [verzoeker] , bijgestaan door het FNV, een procedure heeft willen voorkomen, heeft hij wel erg lang gewacht (1,5 jaar) met het starten van een procedure over zijn achterstallige loon. Dat [verzoeker] om hem moverende redenen is blijven werken ofschoon hij geen loon ontving, ligt niet voor de duur van twee jaren geheel in de risicosfeer van [verweerder] . Inmiddels dient de wettelijke verhoging niet meer het daarmee beoogde doel, namelijk de werkgever te prikkelen om het loon tijdig te betalen. Omdat de arbeidsovereenkomst eindigt, gaat het nu immers om de betaling van de totale som aan achterstallig loon. Voorts overweegt de kantonrechter dat [verzoeker] geen schade lijkt te hebben geleden, zoals opgelopen schulden of boetes, door het uitblijven van loon (dit dankzij zijn thuissituatie). Tevens weegt mee de beperkte draagkracht van [verweerder] , zoals hij die schetste op zitting. Tegen deze achtergrond matigt de kantonrechter de wettelijke verhoging over het achterstallige loon vanaf november 2022 tot 20%. De wettelijke verhoging over het loon vanaf oktober tot einde dienstverband wordt afgewezen, omdat het onduidelijk is of [verweerder] in verzuim verkeert.
[verweerder] moet loonstroken en jaaropgave, en een eindafrekening aan [verzoeker] verstrekken
2.16.
[verzoeker] verzoekt om [verweerder] te veroordelen aan hem te verstrekken de loonstroken vanaf november 2022 tot de ontbindingsdatum, de kantonrechter leest beëindigingsdatum, en de jaaropgave 2022, 2023 en 2024. Dit verzoek wordt als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen.
[verzoeker] verzoekt voorts om [verweerder] te veroordelen om een eindafrekening te verstrekken, waarin in ieder geval de 46,25 openstaande vakantiedagen en het pro rata vakantiegeld van € 971,73 bruto wordt meegenomen. [verweerder] heeft tijdens de zitting de hoogte van de openstaande vakantiedagen bestreden, omdat [verzoeker] elke zomer vier weken en elke winter twee weken vrij was. [verzoeker] heeft tijdens de zitting gezegd dat hij hiermee in de vakantie-urenberekening rekening heeft gehouden. De kantonrechter kan dit uit de berekening van [verzoeker] echter niet opmaken. [verweerder] heeft daarentegen ook niet toegelicht wat het openstaande saldo van [verzoeker] is, zodat hij dat alsnog zal moeten nagaan. [verweerder] zal daarom veroordeeld worden om een eindafrekening op te maken en daarin de daadwerkelijk nog openstaande vakantie-uren aan [verzoeker] uit te betalen. Wat het vakantiegeld betreft zal de kantonrechter [verweerder] alleen veroordelen om de vakantietoeslag over de maanden september 2024 tot einde dienstverband aan [verzoeker] te betalen, omdat uit productie 12 van [verzoeker] volgt dat in het bedrag van € 48.782,67 bruto de vakantietoeslag tot en met augustus 2024 is meegenomen.
De kantonrechter zal de verzochte dwangsom matigen en beperken zoals hierna bepaald. Bij de beperking wordt er rekening mee gehouden dat, als [verweerder] geen eindafrekening opmaakt, hij het door [verzoeker] verzochte aantal vakantiedagen verschuldigd wordt.
Het concurrentiebeding wordt vernietigd
2.17.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker] om het concurrentiebeding, zoals opgenomen in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst, geheel of gedeeltelijk te vernietigen op grond van artikel 7:653 lid 3 sub a BW in samenhang gelezen met artikel 7:653 lid 2 BW. De kantonrechter wijst dit daarom toe en vernietigt het concurrentiebeding.
Wettelijke rente
2.18.
De wettelijke rente over het achterstallig loon (inclusief overwerk en vakantietoeslag) en de wettelijke verhoging wordt toegewezen zoals hierna bepaald, omdat [verweerder] te laat is met de betaling hiervan. De verzochte wettelijke rente over het loon over de maand oktober 2024 tot einde dienstverband is alleen toewijsbaar voor zover [verweerder] te laat is met de betaling daarvan. Omdat nu nog niet duidelijk is of daarvan sprake is/zal zijn, wordt de wettelijke rente hierover afgewezen. De wettelijke rente over de eindafrekening wordt gelet hierop ook afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.19.
[verzoeker] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Vooropgesteld wordt dat, indien in het geval van een schuldenaar die geen consument is deze schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser incassohandelingen heeft verricht waartoe hij in redelijkheid kon overgaan, de schuldenaar de volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: ‘het Besluit’) genormeerde vergoeding is verschuldigd, ongeacht de aard en de omvang van de incassohandelingen. Als onweersproken staat vast dat door de gemachtigde van [verzoeker] buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding rechtvaardigen. Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.093,52 exclusief btw komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en wordt daarom toegewezen. De wettelijke rente hierover wordt toegewezen zoals hierna bepaald.
[verweerder] moet de proceskosten betalen
2.20.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. De kantonrechter begroot de kosten die [verweerder] aan [verzoeker] moet betalen op € 87,- aan griffierecht en € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 765,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.21.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
stelt vast dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt per 14 november 2024;
3.2.
veroordeelt [verweerder] om onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto aan [verzoeker] te betalen een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto;
3.3.
veroordeelt [verweerder] om onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto aan [verzoeker] te betalen een transitievergoeding van € 1.417,01 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt [verweerder] om onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto aan [verzoeker] te betalen het achterstallig loon van 22 november 2022 tot en met de maand augustus 2024 ter hoogte van € 48.782,67 bruto, alsmede het loon over de maand september, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] betalen de wettelijke verhoging van 20% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over het te laat betaalde loon over de periode van 22 november 2022 tot en met september 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 15 juli 2024 (datum verzoekschrift) tot de dag dat volledig is betaald;
3.6.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen het loon over de maand oktober 2024 tot 14 november 2024;
3.7.
veroordeelt [verweerder] om binnen vijf dagen na de beëindigingsdatum aan [verzoeker] te verstrekken:
de loonstroken vanaf november 2022 tot de beëindigingsdatum en de jaaropgave 2022, 2023 en 2024;
een eindafrekening met daarin in ieder geval de nog openstaande vakantiedagen van [verzoeker] en de vakantietoeslag over de maanden september 2024 tot einde dienstverband,
Beide (a en b) op straffe van een dwangsom van € 150,- per dag voor elke dag dat hij hiermee in gebreke is na betekening van deze beschikking, met een maximum van € 5.000,-- en
3.8
veroordeelt [verweerder] om binnen één maand na de beëindigingsdatum de eindafrekening aan [verzoeker] te betalen;
3.9.
vernietigt het concurrentiebeding, opgenomen in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst;
3.10.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen € 1.093,52 exclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 15 juli 2024 (datum verzoekschrift) tot de dag dat volledig is betaald;
3.11.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker] worden begroot op € 765,- te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.12.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.13.
wijst al het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
31688

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (