ECLI:NL:RBROT:2024:11971

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
C/10/668374 / HA ZA 23-969 en C/10/616243 / HA ZA 21-308
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzagevordering op grond van artikel 843a Rv in civiele zaken tussen Ravestein B.V. en MacGregor Cargotec Corporation

In deze civiele procedure, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, zijn twee zaken gevoegd: C/10/668374 / HA ZA 23-969 en C/10/616243 / HA ZA 21-308. De eiseres, Ravestein B.V., heeft een inzagevordering ingesteld op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen de gedaagden, MacGregor Cargotec Corporation en MacGregor Sweden AB. De zaak betreft een geschil over de inzage in documenten die relevant zijn voor de rechtspositie van Ravestein in het kader van een onderaannemingsovereenkomst en de correspondentie met betrekking tot ontwerptekeningen. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen geoordeeld dat Ravestein recht heeft op inzage in bepaalde documenten, maar MacGregor heeft geweigerd om deze documenten volledig te verstrekken, met als argument dat ze bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten. De rechtbank heeft in dit vonnis bepaald dat MacGregor binnen vier weken afschrift moet verstrekken van de relevante documenten, waaronder de wijzigingsovereenkomst van 21 december 2018 en de correspondentie tussen MacGregor en [naam] in de periode tussen 7 juli 2017 en 21 december 2018. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval MacGregor in gebreke blijft.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
Vonnis in gevoegde zaken van 27 november 2024
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 668374 / HA ZA 23-969
(voorheen zaaknummer / rolnummer C/10/604545 / HA ZA 20-908) van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAVESTEIN B.V.,
gevestigd te Deest,
eiseres in de hoofdzaak in conventie,
verweerster in de hoofdzaak in reconventie,
eiseres in het incident ex artikel 843a Rv,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
MACGREGOR CARGOTEC CORPORATION (CARGOTEC OYJ),
gevestigd te Helsinki, Finland,
gedaagde in de hoofdzaak in conventie,
eiseres in de hoofdzaak in reconventie,
verweerster in het incident ex artikel 843a Rv,
advocaat mr. D.M. Wille te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/616243 / HA ZA 21-308 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAVESTEIN B.V.,
gevestigd te Deest,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex artikel 843a Rv,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
MACGREGOR SWEDEN AB,
gevestigd te Göteborg, Zweden,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 843a Rv,
advocaat mr. D.M. Wille te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Ravestein, Cargotec en MacGregor genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 december 2023 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte tevens (nadere) incidentele vordering ex artikel 843a Rv van Ravestein, met producties 47 tot en met 56;
  • de antwoordakte tevens houdende antwoord op de incidentele vordering ex artikel 843a Rv van MacGregor, met producties 12/52 tot en met 14/54;
  • de nadere akte van Ravestein, met producties 57 tot en met 64;
  • de tweede antwoordakte van MacGregor.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling in zaak 23-969

2.1.
Iedere (verdere) beslissing in de procedure tussen Ravestein en Cargotec, waaronder de beslissing over de proceskosten, blijft aangehouden.

3.De beoordeling in zaak 21-308

Samenvatting van de tussenvonnissen

3.1.
In het tussenvonnis van 1 juni 2022 is Ravestein opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat MacGregor in 2016 de complete set tekeningen en andere informatie met betrekking tot de Ravelink, zoals in dat tussenvonnis onder 8.20 en 8.22 bedoeld, van [naam] heeft ontvangen.
3.2.
In het tussenvonnis van 6 december 2023 (hierna: het tussenvonnis) is geoordeeld dat het vereiste bewijs niet is geleverd met de verklaringen van de getuigen die zijn gehoord. In het incident op grond van artikel 843a Rv is MacGregor veroordeeld om binnen vier weken na de datum van het tussenvonnis aan Ravestein inzage of afschrift te verstrekken van:
  • de correspondentie tussen [naam] en MacGregor in de periode tussen 19 februari 2015 en 7 juli 2017 met betrekking tot de set ontwerptekeningen als overgelegd door Ravestein als productie 1;
  • de (onderaannemings)overeenkomst tussen [naam] en MacGregor van 7 juli 2017.
Ontwikkelingen na het tussenvonnis
3.3.
Op 2 januari 2024 heeft MacGregor twee ordners aan Ravestein gestuurd. In de begeleidende brief staat het volgende:
“(…) Naar aanleiding van het tussenvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 6.12.2023 zend ik u namens MacGregor in twee ordners een kopie van de (onderaannemings)overeenkomst tussen [naam] en MacGregor van juli 2017 waarbij de bedrijfsvertrouwelijke informatie is zwartgemaakt. (…)
MacGregor heeft geen correspondentie tussen [naam] en MacGregor in de periode tussen 19 februari 2015 en 7 juli 2017 met betrekking tot de set ontwerptekeningen van Productie EP1 kunnen vinden zodat zij daarvan geen afschrift kan verstrekken. (…)”
3.4.
In een brief van 12 januari 2024 heeft Ravestein het volgende geschreven:
“(…) in het hiervoor bedoelde
Contratzijn niet alleen de bedragen zwart gemaakt die als bedrijfsvertrouwelijke informatie kwalificeren (rov. 3.37 van het vonnis d.d. 6 december 2023) maar ook de volledige tekst van de artikelen waar die bedragen klaarblijkelijk in staan genoemd. Belangrijker nog is dat een andere bepaling die helemaal geen betrekking kan hebben op de aanneemsom, meer in het bijzonder artikel 5.3 (“
Limitiation de responsabilité”), is zwart gemaakt. Aldus is niet op correcte wijze uitvoering gegeven aan het vonnis.
Bovendien stemmen de eerste twee pagina’s van het (kennelijk op 3 juli 2017 getekende)
Contratnietovereen met de eerste twee pagina’s die uwerzijds als GP04 in het geding zijn gebracht (“
eerste twee pagina’s van de overeenkomst tussen MacGregor Sweden AB en [naam] Travaux Publics, SAS d.d. 7 juli 2017”) en gaat het dus niet om dezelfde overeenkomst (!). De Rechtbank heeft bepaald (rov. 3.29) dat de volledige overeenkomst d.d.
7juli 2017 waarvan uwerzijds als productie GP04 de eerste twee pagina’s zijn overgelegd aan Ravestein ter beschikking moet worden gesteld. Ik meen te kunnen vaststellen dat dat niet is gebeurd.
Ik ontvang derhalve graag, met inachtneming van het vorenstaande omtrent het slechts zwart maken van bedragen, alsnog de correcte overeenkomst met alle daarbij behorende bijlagen (op volgorde).
Na nadere analyse van die nog te ontvangen documenten kom ik daar bij u op terug, alsmede op hetgeen u hebt aangegeven met betrekking tot de door uw cliënte met [naam] gevoerde correspondentie die zich niet in de dossiers van uw cliënte zou bevinden. (…)”
3.5.
MacGregor heeft op 16 januari 2024 als volgt gereageerd:
“(…) 3. Tot slot verwijst u naar Productie GP04 die andere pagina’s toont dan de overeenkomst van juli 2017. Inmiddels is gebleken dat de twee pagina’s die als Productie GP04 in geding zijn gebracht
nietafkomstig zijn van de door de rechtbank bedoelde (onderaannemings)overeenkomst tussen [naam] en MacGregor van 7 juli 2017, die zoals
hiervoor onder 1. gemeld,
volledig inclusief alle bijlagenis overgelegd, maar van een wijzigingsovereenkomst van 21 december 2018, die geen deel vormt van het contract van juli 2017. De wijziging heeft geen betrekking op de technische specificaties.
4. Geheel onverplicht en ter vermijding van verdere discussies geeft MacGregor
hierbijhet contract (p. 1-27) waarin alleen nog de bedragen zwart zijn gemaakt. (…)”
3.6.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland van 20 februari 2024 is Ravestein geboden om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere vorm van executiemaatregelen op grond van het dictum van het vonnis van 6 december 2023. Ravestein heeft in de kortgedingprocedure een incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv ingesteld. Deze incidentele vordering is afgewezen.
De nadere incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv
3.7.
Ravestein heeft een nadere incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv ingesteld. Volgens Ravestein heeft MacGregor niet voldaan aan de veroordeling in het tussenvonnis.
3.8.
De nadere incidentele vordering luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, MacGregor te veroordelen om binnen 48 uur na toezending per aangetekende post van het te wijzen vonnis, althans een door de rechtbank te bepalen termijn na de datum van het vonnis in het incident aan Ravestein een afschrift te verstrekken van:
  • de correspondentie tussen [naam] en MacGregor in de periode tussen 19 februari 2015 en 21 december 2018 met betrekking tot de set ontwerptekeningen als overgelegd door Ravestein als productie 1, vergezeld van een verklaring van een registeraccountant omtrent de getrouwheid en volledigheid van de aldus te verstrekken correspondentie, althans dat dergelijke correspondentie zich niet bevindt of bevonden heeft in de databestanden van MacGregor en Cargotec;
  • de wijzigingsovereenkomst tussen [naam] en MacGregor van 21 december 2018 met alle daarbij behorende bijlagen en het document waarvan die wijzigingsovereenkomst deel uitmaakt, waarbij het MacGregor uitsluitend toegestaan is om bedragen, meer specifiek de aanneemsom en de hoogte van de deelbetalingen zwart te maken, voorzien van een verklaring van een registeraccountant dat er na de wijzigingsovereenkomst d.d. 21 december 2018 geen nadere (onderaannemings)overeenkomsten in het kader van Calais Port 2015 tussen MacGregor en [naam] zijn overeengekomen.
Ravestein heeft verder gevorderd aan de veroordeling een (hogere) dwangsom te verbinden en MacGregor te veroordelen in de kosten van het incident.
3.9.
MacGregor concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Ravestein in het incident en in de hoofdzaak.
3.10.
De relevante stellingen van partijen worden hierna besproken. Daarbij zal de rechtbank eerst ingaan op de onderaannemingsovereenkomst tussen [naam] en MacGregor en vervolgens op de correspondentie tussen deze partijen.
De onderaannemingsovereenkomst tussen [naam] en MacGregor
3.11.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de onderaannemingsovereenkomst tussen [naam] en MacGregor relevant is voor de rechtspositie van Ravestein. De rechtbank heeft toegelicht dat het feit dat SPD/SEPD dezelfde linkspans wilde hebben als die er al waren, namelijk van Ravestein, in combinatie met het feit dat een getuige heeft bevestigd dat de tekeningen van Ravestein het voorbeeld waren voor de aanbesteding, een aanwijzing vormen dat in de onderaannemingsovereenkomst op enigerlei wijze wordt verwezen naar de set tekeningen en overige informatie van Ravestein. Daarmee heeft Ravestein een rechtmatig belang bij inzage in of afschrift van de onderaannemingsovereenkomst.
3.12.
De rechtbank ging er in het tussenvonnis vanuit dat er één onderaannemingsovereenkomst bestond tussen [naam] en MacGregor, namelijk de overeenkomst van 7 juli 2017 waarvan de eerste twee pagina’s als productie GP04 waren overgelegd. Inmiddels is gebleken dat dit niet juist is. Naast de overeenkomst uit juli 2017, die op 2 januari 2024 door MacGregor aan Ravestein is verstrekt, blijkt er nog een overeenkomst te bestaan, namelijk de wijzigingsovereenkomst van 21 december 2018. Van die wijzigingsovereenkomst zijn de eerste twee pagina’s door MacGregor overgelegd als productie GP04.
3.13.
MacGregor zal worden veroordeeld om afschrift aan Ravestein te verstrekken van de wijzigingsovereenkomst van 21 december 2018 (met bijlagen). Het rechtmatige belang van Ravestein om te kunnen beoordelen of in de onderaannemingsovereenkomst wordt verwezen naar de set tekeningen en overige informatie van Ravestein strekt zich ook uit tot de wijzigingsovereenkomst. Ook aan de andere vereisten van artikel 843a Rv is voldaan. De rechtbank sluit aan bij wat daarover in het tussenvonnis is overwogen.
3.14.
Het standpunt van MacGregor dat de wijzigingsovereenkomst van 21 december 2018 niet relevant is voor de bewijsopdracht van Ravestein, omdat deze overeenkomst geen betrekking heeft op een wijziging van het technisch ontwerp van de linkspans, maar slechts op wijziging van een onderleverancier en daarmee samenhangende andere wijzigingen, gaat niet op. Dat geldt ook voor het betoog van MacGregor dat het niet logisch is dat in de wijzigingsovereenkomst zou worden verwezen naar de set tekeningen en overige geheime informatie zoals bedoeld in de bewijsopdracht, terwijl daar in de onderaannemingsovereenkomst niet naar wordt verwezen. Doel van de incidentele vordering is nu juist dat Ravestein zelf kennis kan nemen van stukken die redelijkerwijs relevant kunnen zijn voor haar rechtspositie. Als de rechtbank bij het wijzen van het tussenvonnis had geweten van het bestaan van de wijzigingsovereenkomst, dan zou MacGregor in dat tussenvonnis al zijn veroordeeld om ook inzage of afschrift van die overeenkomst te verstrekken.
3.15.
Volgens MacGregor is het in strijd met de goede procesorde dat Ravestein nu voor de vierde keer een incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv instelt en moet de rechtbank waken voor verdere vertraging van de procedure. Ook heeft MacGregor aangevoerd dat sprake is van een verkapt hoger beroep tegen het tussenvonnis. Deze verweren slagen niet. Ravestein is pas na het tussenvonnis bekend geworden met het bestaan van de wijzigingsovereenkomst en zij heeft vervolgens op goede gronden haar nadere incidentele vordering ingesteld.
3.16.
Ravestein stelt dat MacGregor heeft gehandeld in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv. De rechtbank volgt haar daarin niet. Volgens Ravestein heeft MacGregor bewust verzwegen dat de wijzigingsovereenkomst is gesloten en heeft zij ten onrechte gesuggereerd dat productie GP04 betrekking zou hebben op ‘de overeenkomst van 7 juli 2017’. De datum 7 juli 2017 klopt ook niet, aldus Ravestein. De aan haar toegezonden overeenkomst is door [naam] ondertekend op 3 juli 2017. MacGregor heeft deze overeenkomst niet ondertekend. Wel staat in de bijlagen op enkele plaatsen een handtekening namens MacGregor met als datum 5 juli 2017. MacGregor heeft daartegenover aangevoerd dat sprake is van vergissingen. De datum van de overeenkomst moet zijn 5 juli 2017 in plaats van 7 juli 2017 en de twee pagina’s die als productie GP04 in het geding zijn gebracht waren per abuis niet afkomstig van de overeenkomst van 5 juli 2017, maar van de wijzigingsovereenkomst, aldus MacGregor. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat MacGregor haar verplichting heeft geschonden om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Niet uit te sluiten valt dat daadwerkelijk sprake is van vergissingen.
3.17.
MacGregor heeft aangevoerd dat zij niet gehouden is om afschrift van de wijzigingsovereenkomst te verschaffen omdat (i) daarvoor gewichtige redenen zijn en (ii) redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Deze verweren slagen niet, zoals hierna wordt toegelicht.
3.18.
Volgens MacGregor bevat de wijzigingsovereenkomst bedrijfsvertrouwelijke informatie. De wijziging van de onderleverancier had ook gevolgen voor andere bepalingen in de onderaannemingsovereenkomst, waaronder de planning en de leveringstermijn. Dit betreft commercieel gevoelige informatie, zoals informatie hoe MacGregor de productie van haar linkspans plant en van plan is deze te installeren en informatie over haar onderleverancier en goedgekeurde staalleveranciers. Deze bedrijfsvertrouwelijke informatie mag niet in handen van Ravestein komen, omdat zij met die informatie MacGregor oneerlijk zou kunnen beconcurreren. Voorkomen moet worden dat Ravestein op deze manier meer inzicht krijgt in de wijze waarop MacGregor linkspans produceert en levert, aldus MacGregor.
3.19.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat de stellingen van MacGregor niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van gewichtige redenen die tot afwijzing van de vordering moeten leiden. Verder is geoordeeld dat dit onverlet laat dat MacGregor een gerechtvaardigd belang heeft om geen bedrijfsvertrouwelijke informatie aan haar concurrent te hoeven tonen. De rechtbank heeft in dit belang aanleiding gezien om MacGregor toe te staan concurrentiegevoelige bedrijfsvertrouwelijke informatie (bedragen) zwart te maken. Ook heeft de rechtbank in het tussenvonnis benadrukt dat Ravestein verplicht is om behoedzaam om te gaan met de door inzage verkregen informatie. Zij zal deze informatie slechts mogen delen en gebruiken ten behoeve van de procedures betreffende het onderhavige geschil. De rechtbank ziet geen reden om hierover nu anders te oordelen. Aangesloten wordt daarom bij dit oordeel in het tussenvonnis. Ter verduidelijking daarvan wordt het navolgende overwogen.
3.20.
Ravestein vordert dat het MacGregor uitsluitend wordt toegestaan om bedragen zwart te maken, meer specifiek de aanneemsom en de hoogte van de deelbetalingen. Volgens Ravestein heeft MacGregor in het document dat zij op 2 januari 2024 heeft toegezonden veel meer zwartgelakt dan op basis van het tussenvonnis was toegestaan. Na kritiek daarover heeft MacGregor op 16 januari 2024 een nieuwe versie van de overeenkomst van juli 2017 toegezonden, maar ook in die versie is er nog steeds teveel zwartgelakt, zoals bijvoorbeeld de leveringstermijnen. Volgens Ravestein heeft de rechtbank het begrip ‘concurrentiegevoelige bedrijfsvertrouwelijke informatie’ in het tussenvonnis nader gespecificeerd als ‘bedragen’. MacGregor heeft dat betwist.
3.21.
De vordering van Ravestein is op dit punt niet toewijsbaar. Concurrentiegevoelige bedrijfsvertrouwelijke informatie heeft niet per definitie alleen betrekking op bedragen. De rechtbank is het met MacGregor eens dat informatie die betrekking heeft op het goedkoper of efficiënter realiseren van een linkspan in beginsel kan worden gekwalificeerd als concurrentiegevoelig en bedrijfsvertrouwelijk. MacGregor doelt daarmee, blijkens haar eigen stellingen, op de planning en/of leveringstermijn en/of informatie over haar subleveranciers en goedgekeurde staalleveranciers. Uiteraard geldt dit niet als bedrijfsvertrouwelijk als die informatie verwijst naar de set tekeningen en/of overige geheime informatie van Ravestein. Er is geen reden om op dit punt anders te oordelen dan in het tussenvonnis is gedaan.
3.22.
MacGregor heeft gevraagd om ingeval van toewijzing van de vordering een
confidentiality clubals bedoeld in artikel 1019ib Rv in te stellen, om op die manier de vertrouwelijkheid van de wijzigingsovereenkomst van 21 december 2018 (met bijlagen) te waarborgen. Volgens MacGregor kan via een
confidentiality clubworden vastgesteld dat in de wijzigingsovereenkomst niet wordt verwezen naar de set tekeningen en overige geheime informatie van Ravestein, zonder dat MacGregor het risico loopt dat commercieel bedrijfsgevoelige informatie bij Ravestein terecht komt.
3.23.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding voor toepassing van artikel 1019ib Rv. Ravestein erkent (5.7 nadere akte), althans betwist niet dat de wijzigingsovereenkomst vertrouwelijke informatie bevat. Bij de beoordeling van het verzoek dient de rechter de rechtmatige belangen van partijen en derden en mogelijke schade van de beslissing voor partijen of derden in acht te nemen. MacGregor heeft onvoldoende toegelicht dat de door haar genoemde bezwaren niet kunnen worden ondervangen door het zwartmaken van de concurrentiegevoelige bedrijfsvertrouwelijke informatie, zoals ook is gebeurd bij de al overgelegde overeenkomst van juli 2017. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat Ravestein heeft toegezegd om behoedzaam met de te verstrekken informatie om te gaan. Het argument van MacGregor dat Ravestein ‘ongetwijfeld opnieuw zal zeggen dat er teveel passages zijn zwartgemaakt’ overtuigt niet. De rechtbank is hiervoor onder 3.21 al nader ingegaan op de vraag welke informatie mag worden zwartgemaakt.
3.24.
Ravestein vordert ook een afschrift van ‘het document waarvan de wijzigingsovereenkomst deel uitmaakt’. Volgens Ravestein is de wijzigingsovereenkomst in de plaats getreden van de oorspronkelijke overeenkomst van juli 2017 en is er een nieuwe overkoepelende overeenkomst gesloten, waarvan de wijzigingsovereenkomst deel uitmaakt. Ravestein leidt dat af uit de benaming van de wijzigingsovereenkomst (‘
Avenant N° 1’). Het Franse woord
avenantbetekent bijlage, aldus Ravestein. MacGregor heeft daartegenover aangevoerd dat de oorspronkelijke overeenkomst van juli 2017 nog altijd bestaat en dat de wijzigingsovereenkomst een addendum/aanhangsel bij die overeenkomst is. Gelet op deze toelichting staat niet vast dat de wijzigingsovereenkomst deel uitmaakt van een ander document. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het Franse woord
avenantvolgens Van Dale ‘aanhangsel (van een contract)’ betekent. Het had op de weg van Ravestein gelegen om het bestaan van de door haar bedoelde ‘nieuwe overkoepelende overeenkomst’ nader te onderbouwen. Omdat zij dat niet heeft gedaan, is haar vordering in zoverre niet toewijsbaar.
3.25.
De vordering is ook niet toewijsbaar waar die ziet op een verklaring van een registeraccountant dat er na de wijzigingsovereenkomst van 21 december 2018 geen nadere (onderaannemings)overeenkomsten in het kader van Calais Port 2015 tussen MacGregor en [naam] zijn gesloten. Het gaat immers niet om gegevens die door onderzoek in de boekhouding kunnen worden geverifieerd, zodat die vordering reeds op die grond niet toewijsbaar is.
Correspondentie tussen [naam] en MacGregor met betrekking tot de ontwerptekeningen van Ravestein
3.26.
In het tussenvonnis is MacGregor veroordeeld om inzage of afschrift te verstrekken van de correspondentie tussen haar en [naam] met betrekking tot de set ontwerptekeningen als overgelegd door Ravestein als productie 1. Deze veroordeling is beperkt tot de periode tussen 19 februari 2015 (het moment dat het project aan het Consortium is gegund) en 7 juli 2017 (het moment dat de overeenkomst tussen [naam] en MacGregor werd gesloten).
3.27.
Bij de bepaling van de relevante periode ging de rechtbank in het tussenvonnis uit van het bestaan van één overeenkomst tussen [naam] en MacGregor, gedateerd 7 juli 2017. Omdat is gebleken dat op 21 december 2018 een wijzigingsovereenkomst is gesloten, is ook de periode tussen het sluiten van de beide overeenkomsten relevant. De vordering zal dan ook worden toegewezen voor zover deze betrekking heeft op de periode tussen 7 juli 2017 en 21 december 2018. Voor zover de vordering ziet op de periode tussen 19 februari 2015 en 7 juli 2017, is deze al toegewezen in het tussenvonnis.
3.28.
Volgens Ravestein is de verklaring van MacGregor, dat zij geen relevante correspondentie heeft kunnen vinden, niet geloofwaardig. Zij stelt daarom belang te hebben bij een verklaring van een registeraccountant over de manier waarop is gezocht in de data en wat de uitkomst daarvan is. De rechtbank wijst ook deze vordering af. Aangesloten wordt bij wat hiervoor onder 3.25 is overwogen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de vraag of MacGregor op dit punt op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de veroordeling in het tussenvonnis niet ter beoordeling aan haar is voorgelegd. De discussie tussen partijen daarover hoeft daarom niet te worden besproken.
Conclusie en nevenvorderingen in het incident
3.29.
MacGregor zal worden veroordeeld om aan Ravestein afschrift te verstrekken van:
  • de correspondentie tussen [naam] en MacGregor in de periode tussen 7 juli 2017 en 21 december 2018 met betrekking tot de set ontwerptekeningen als overgelegd door Ravestein als productie 1;
  • de wijzigingsovereenkomst tussen [naam] en MacGregor van 21 december 2018 met alle daarbij behorende bijlagen;
met inachtneming van wat onder 3.19 en 3.21 is vermeld.
3.30.
Ravestein vordert alleen afschrift van de betreffende stukken (en geen inzage in die stukken). Volgens MacGregor is een behoorlijke rechtsbedeling gewaarborgd als alleen inzage wordt verschaft, zodat het risico wordt verkleind dat Ravestein de informatie zal delen of gebruiken voor andere doeleinden dan de onderhavige procedure. De rechtbank volgt MacGregor hierin niet. Het is aan Ravestein om te bepalen op welke manier zij inzage wenst. De rechtbank is hiervoor onder 3.19 e.v. al (nader) ingegaan op het belang van MacGregor om geen bedrijfsvertrouwelijke informatie aan haar concurrent te hoeven tonen.
3.31.
De termijn voor voldoening aan de veroordeling zal worden gesteld op vier weken na de datum van dit vonnis. Met MacGregor is de rechtbank van oordeel dat de (primair) gevorderde termijn van 48 uur niet redelijk is. De kosten die verbonden zijn aan het overleggen van de stukken komen, anders dan abusievelijk is geoordeeld in het tussenvonnis, in dit stadium voor rekening van Ravestein.
3.32.
In het tussenvonnis is MacGregor veroordeeld om aan Ravestein een (gematigde) dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat MacGregor in gebreke blijft om aan de veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt. Ravestein vraagt nu een hogere dwangsom (€ 100.000,00 per dag, met een maximum van € 2.000.000,00). Daartoe voert zij aan dat de eerder opgelegde dwangsom kennelijk een onvoldoende prikkel tot nakoming was, aangezien MacGregor nog steeds weigert om afschrift van de juiste overeenkomst te verstrekken. De rechtbank volgt Ravestein hierin niet. MacGregor heeft binnen de in het tussenvonnis gestelde termijn een afschrift van de overeenkomst van juli 2017 aan Ravestein verstrekt. Nadat Ravestein zich op 12 januari 2024 op het standpunt stelde dat in die overeenkomst teveel tekst was zwart gemaakt, heeft MacGregor op 16 januari 2024 een nieuwe versie aan Ravestein doen toekomen. Ravestein heeft haar stelling dat in die nieuwe versie nog altijd teveel is zwartgelakt onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verwijst naar wat hiervoor onder 3.21 is overwogen. MacGregor heeft de wijzigingsovereenkomst van 21 december 2018 niet aan Ravestein verstrekt, omdat zij zich op het standpunt stelde daartoe niet gehouden te zijn. Dat standpunt wordt in dit vonnis door de rechtbank verworpen, maar dat betekent nog niet dat een hogere dwangsom gerechtvaardigd is. De dwangsom zal ook in dit vonnis gematigd worden toegewezen, namelijk tot € 5.000,00 per dag(deel), met een maximum van € 100.000,00. Gelet op het bepaalde in artikel 611a lid 3 Rv wordt de dwangsom toegewezen voor iedere dag of gedeelte daarvan dat MacGregor na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om aan de veroordeling te voldoen.
3.33.
MacGregor heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Ook heeft zij verzocht tussentijds hoger beroep toe te staan. MacGregor heeft aangevoerd dat de aan Ravestein verstrekte bewijsopdracht niet alleen ziet op de complete set tekeningen die Ravestein als productie 1 heeft overgelegd, maar ook op andere geheime informatie over hoe de linkspan zou worden gemaakt. Ravestein heeft deze overige geheime informatie ten onrechte niet in het geding gebracht, zodat voor MacGregor niet duidelijk is om welke informatie het gaat. De rechtbank ziet hierin geen reden om het belang van MacGregor bij behoud van de bestaande toestand totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist zwaarder te laten wegen dan het belang van Ravestein bij uitvoerbaarheid bij voorraad. De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad wordt dan ook toegewezen. Het verzoek om tussentijds hoger beroep toe te staan wordt afgewezen omdat er, gelet op de proceseconomie, onvoldoende aanleiding bestaat om af te wijken van het uitgangspunt van de wet dat hoger beroep tegen tussenvonnissen tegelijk met dat tegen het eindvonnis kan worden ingesteld.
3.34.
De rechtbank zal de beslissing over de kosten in het incident aanhouden totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
3.35.
De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rol van 22 januari 2025 voor een akte aan de zijde van Ravestein, waarin zij zich kan uitlaten over de inhoud van de door MacGregor verstrekte stukken en de relevantie daarvan voor haar vorderingen in de hoofdzaak. MacGregor zal daar op de rol van vier weken daarna bij antwoordakte op kunnen reageren.
Profiteren van wanprestatie
3.36.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank Ravestein gevraagd om zich uit te laten over de stand van zaken in de Franse procedure tegen [naam]. Ravestein heeft in haar akte uiteengezet dat zij in de Franse procedure op 3 augustus 2022 een incidentele vordering heeft ingesteld (vergelijkbaar met een inzagevordering op grond van artikel 843a Rv). Op 2 november 2023 is vonnis in het incident gewezen. [naam] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Gedurende het hoger beroep is de procedure in de hoofdzaak geschorst.
3.37.
MacGregor heeft betoogd dat het niet nodig is om de onderhavige procedure nog verder te vertragen door te wachten op de Franse procedure, omdat alle vorderingen van Ravestein moeten worden afgewezen. De rechtbank volgt dat betoog niet. Uit de beslissing in het incident blijkt dat de onderhavige procedure wordt voortgezet. Indien zich in de Franse procedure ontwikkelingen voordoen dient MacGegor nadere beslissingen of processen-verbaal in die procedure binnen twee weken na ontvangst over te leggen in dit geding.
3.38.
Met betrekking tot de vordering gegrond op onrechtmatig profiteren van wanprestatie door MacGregor blijft iedere beslissing aangehouden.
Conclusie in conventie
3.39.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte door Ravestein over wat is vermeld onder 3.35, waarna MacGregor op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen.
3.40.
Iedere verdere beslissing in conventie zal worden aangehouden.
In reconventie
3.41.
Iedere beslissing in reconventie blijft aangehouden in afwachting van de uitkomst van de procedure in conventie.

4.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 23-969
4.1.
houdt iedere beslissing aan;
in de zaak 21-308
in het incident ex artikel 843a Rv
4.2.
veroordeelt MacGregor om binnen vier weken na heden aan Ravestein afschrift te verstrekken van:
  • de correspondentie tussen [naam] en MacGregor in de periode tussen 7 juli 2017 en 21 december 2018 met betrekking tot de set ontwerptekeningen als overgelegd door Ravestein als productie 1;
  • de wijzigingsovereenkomst tussen [naam] en MacGregor van 21 december 2018 met alle daarbij behorende bijlagen;
met inachtneming van wat onder 3.19 en 3.21 is vermeld;
4.3.
veroordeelt MacGregor om aan Ravestein een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan na betekening van dit vonnis dat MacGregor in gebreke blijft om aan de onder 4.2 uitgesproken veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
4.4.
bepaalt dat de kosten van het overleggen van de stukken voor rekening komen van Ravestein;
4.5.
verklaart deze veroordeling voor wat betreft het onder 4.2 tot en met 4.4 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak, in conventie
4.8.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 januari 2025 voor het nemen van een akte door Ravestein over wat is vermeld onder 3.35, waarna MacGregor op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen;
4.9.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak, in reconventie
4.10.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. W.J.M. Diekman en mr. N.M. Ketelaar en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
1977/106/2502/3569