ECLI:NL:RBROT:2024:1197

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
C/10/659314 / JE RK 23-1355
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 30 januari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, [voornaam minderjarige01], [voornaam minderjarige02], [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een periode van twaalf maanden. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen beoordeeld, waarbij de belangen van de minderjarigen voorop stonden. De moeder en vader van de kinderen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de moeder pleitte voor meer omgang met de kinderen en de vader zijn bereidheid tot samenwerking benadrukte. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] noodzakelijk blijft, maar heeft het verzoek van de GI om hun verblijf te wijzigen naar een neutraal pleeggezin afgewezen. Voor [voornaam minderjarige02] is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, maar haar verblijf is gewijzigd naar een gezinshuis, omdat zij heeft aangegeven niet meer bij de pleegmoeder te willen wonen. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing voor [voornaam minderjarige01] verlengd, omdat zij bij de pleegmoeder wil blijven wonen. Daarnaast zijn er twee bijzondere curatoren benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen, gezien de conflicten tussen de ouders en de pleegmoeder. De kinderrechter heeft de behandeling van de overige verzoeken aangehouden en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling op 19 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummer: C/10/659314 / JE RK 23-1355
datum uitspraak: 30 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige01],
geboren op [geboortedatum01] 2009 in [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige01] ,
[minderjarige02],
geboren op [geboortedatum02] 2010 in [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige02] ,
[minderjarige03],
geboren op [geboortedatum03] 2013 in [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige03] ,
[minderjarige04],
geboren op [geboortedatum04] 2014 in [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige04] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder01],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats01] ,
advocaat: mr. P. van Baaren, kantoorhoudende te Rotterdam,
[vader01],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats02] ,
advocaat: mr. S. Karami, kantoorhoudende te Rotterdam,
[pleegmoeder01],
hierna te noemen de pleegmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 8 augustus 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage van de GI van 27 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het nagekomen gezinsplan van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op 29 januari 2024;
  • een brief van mr. P. van Baaren van 24 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
Op 30 januari 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met mr. A. Azauiyat (waarnemend voor mr. S. Karami);
  • de pleegmoeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI, mw. [naam01] en mw. [naam02] .
1.3.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] naar hun mening gevraagd. [voornaam minderjarige01] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige01] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
Aangezien de pleegmoeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Arabische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van dhr. S. Vadel, tolk in de Arabische taal.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] , [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] .
2.2.
[voornaam minderjarige01] verblijft bij de pleegmoeder. [voornaam minderjarige02] verblijft in een gezinshuis. [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 8 augustus 2023 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] , [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] verlengd tot 10 augustus 2024. Bij dezelfde beschikking is de machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] , [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 februari 2024. Het overig verzochte is aangehouden.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] , [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van twaalf maanden. Hiervan zijn al zes maanden verleend. Thans moet nog worden beslist op de periode tot 10 augustus 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek aangevuld - zo begrijpt de kinderrechter - in die zin dat voor [voornaam minderjarige02] een machtiging in een voorziening voor pleegzorg, te weten een gezinshuis, wordt verzocht, en voor [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] een machtiging in een voorziening voor pleegzorg, te weten een neutraal pleeggezin, wordt verzocht.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [voornaam minderjarige02] is weggelopen bij de pleegmoeder en wil niet terugkeren. In gesprek met de GI heeft zij zorgelijke signalen geuit. De signalen die [voornaam minderjarige02] heeft afgegeven en de GI zelf heeft waargenomen hebben ertoe geleid dat [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] gisteren zijn geplaatst in een neutraal pleeggezin. Er zijn ernstige zorgen over de kinderen, waaronder het schoolverzuim. Ook geeft de GI aan dat de kinderen bepaalde vaardigheden, zoals zwemmen en fietsen, niet mogen leren. Ze worden geïsoleerd en beperkt in hun netwerk waardoor ze niet aan activiteiten mogen en kunnen deelnemen. Hierdoor stagneert hun identiteitsontwikkeling. Gezien wordt dat vader weliswaar akkoord gaat met de hulpverlening, maar het lukt hem niet om zich aan de gemaakte afspraken te houden. [voornaam minderjarige02] verblijft op dit moment in een gezinshuis en kan daar blijven tot de gezinsopname met de moeder zal plaatsvinden. Zij heeft aangegeven dat ze bij moeder wil wonen. De GI gaat onderzoeken of dit voor haar een passende plek is, maar daarvoor moet eerst zicht komen op de situatie van moeder. [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] verblijven sinds 29 januari 2024 in een neutraal pleeggezin. De GI weet nog niet wat het perspectief is van de kinderen. Daar moet de komende tijd onderzoek voor worden gedaan. [voornaam minderjarige01] is niet elders ondergebracht, omdat zij zelf heeft aangegeven dan terug te zullen keren naar de pleegmoeder. Desondanks is de GI wel op zoek naar een passende plek voor haar. De GI wil op korte termijn contact tussen de kinderen en moeder, pleegmoeder en vader mogelijk maken.
4.2.
Door en namens de moeder wordt het volgende ter zitting aangevoerd. De moeder strijdt al jaren voor meer omgang met de kinderen. De kinderen hebben altijd aangegeven hiervoor niet open te staan. [voornaam minderjarige02] is recentelijk weggelopen en heeft gezegd dat zij jarenlang onder druk is gezet om te zeggen dat zij de moeder niet wil zien. Het feit dat zij is weggelopen is een signaal. Er is sprake van pressie in het gezin. De moeder hoopt dat de kinderen niet op korte termijn worden teruggeplaatst bij de pleegmoeder. Daarbij komt dat de kinderen uit huis waren geplaatst bij de pleegmoeder, maar zij feitelijk bij de vader wonen omdat hij elke dag bij de pleegmoeder thuis is. De moeder staat niet achter het feit dat [voornaam minderjarige01] nog steeds bij de pleegmoeder verblijft en dat de kinderen van elkaar gescheiden zijn. De moeder heeft altijd gevochten voor meer omgang en hoopt nu de kinderen ergens anders zijn geplaatst dit eindelijk kan worden vormgegeven. De moeder staat open voor alle hulpverlening en is van mening dat de hulpverlening niet van de grond komt omdat vader hier niet aan meewerkt. De moeder hoopt dat de kinderen op een goede plek terecht komen. De moeder hoopt ook dat de GI op korte termijn onderzoek doet naar haar situatie, zodat de kinderen bij haar kunnen wonen. Het doet de moeder veel zeer dat de kinderen door de huidige situatie beschadigd raken. Zij hebben een vertrouwde plek nodig en hulp. De moeder heeft het gevoel dat zij de laatste jaren niet serieus wordt genomen.
4.3.
Door en namens de vader wordt het volgende ter zitting aangevoerd. De vader en pleegmoeder zijn altijd bereid geweest om mee te werken aan de plannen van de GI, en zijn dat nog steeds. Het is onbegrijpelijk dat direct is gekozen voor het ultimum remedium. De redenen die de GI heeft benoemd zijn onvoldoende voor een uithuisplaatsing. Aangevoerd wordt dat de kinderen van school verzuimen en dat de kinderen niet mogen zwemmen en fietsen, maar dat is niet juist en onvoldoende voor een uithuisplaatsing. Het is frappant dat in december vorig jaar nog is gesteld dat het beter ging met het schoolverzuim en dat het nu een van de redenen is voor de uithuisplaatsing. Ook wordt verslaglegging overgelegd van Horizon, waaruit volgt dat het goed gaat met de kinderen. Er bestaan te veel tegenstrijdigheden in de motivering van de GI. Het is niet in het belang van de kinderen dat het hele gezin uit elkaar is getrokken. De vader betwist dat de kinderen van de vader niet naar de moeder mogen gaan. Het was de vader verder niet bekend dat hij niet vaak bij de pleegmoeder thuis mag komen. Als de GI hierover afspraken met de vader had gemaakt, had de vader zich hieraan gehouden. De vader is van mening dat de GI beter dient te communiceren met alle partijen. De GI is ook nalatig geweest in het communiceren naar de pleegmoeder, de vader en de moeder wat betreft de uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder. De vader vult aan dat hij al jaren zijn best doet om mee te werken met dat wat de GI aan hem vraagt. Hij doet er alles aan om zijn kinderen een veilige plek te bieden en is van mening dat de kinderen worden beschadigd door ze ergens anders te plaatsen dan bij de pleegmoeder of de moeder.
4.4.
De pleegmoeder voert ter zitting aan dat zij wenst dat de kinderen terug naar haar komen. Zij stelt dat er geen redenen zijn geweest om de kinderen bij haar weg te halen en in een ander pleeggezin te plaatsen.

5.De beoordeling

De machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04]

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] nog onverminderd noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding [1] . De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] in een voorziening voor pleegzorg dan ook verlengen. Het tijdens de zitting gedane verzoek van de GI om [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] in een neutraal pleeggezin te plaatsen, en dus in feite hun verblijf te wijzigen, zal de kinderrechter niet toewijzen. Hieronder legt zij uit hoe zij tot deze beslissing komt.
5.2.
[voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] , [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] wonen sinds medio 2019 bij de pleegmoeder. Sinds 21 november 2022 is dit verblijf bekrachtigd door een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg. De GI heeft [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] per 29 januari 2024 met spoed ondergebracht bij een neutraal pleeggezin en heeft daarmee dus in feite de verblijfplaats van [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] gewijzigd. De kinderrechter is van oordeel dat de GI op dit moment onvoldoende heeft onderbouwd waaruit de noodzaak voor deze wijziging van het verblijf blijkt. Weliswaar vindt de kinderrechter het net als de GI zorgelijk dat de kinderen van school verzuimen en dat zij geen onbelast contact met de moeder hebben, maar dit maakt niet dat op dit moment van een acute onveiligheid sprake is, waardoor het in het belang van [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] noodzakelijk is dat zij per direct elders moeten verblijven. Daar komt bij dat, hoewel er een machtiging uithuisplaatsing is verleend voor een voorziening voor pleegzorg, dit niet betekent dat de kinderen zonder meer in een ander pleeggezin geplaatst mochten worden. In de wet is namelijk bepaald dat de GI de toestemming van de kinderrechter behoeft voor wijziging van het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander dan de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin [2] . De kinderrechter stelt vast dat de GI deze toestemming niet voorafgaand aan de overplaatsing van [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] van de kinderrechter heeft verkregen. Om deze redenen zal de kinderrechter het verzoek van de GI tot wijziging van het verblijf van [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] op dit moment niet toewijzen.
De machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [voornaam minderjarige02]
5.3.
Ten aanzien van [voornaam minderjarige02] is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog onverminderd noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Anders dan bij [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] is de kinderrechter van oordeel dat haar verblijf wel kan worden gewijzigd. [voornaam minderjarige02] is van huis weggelopen en zij heeft aangegeven dat zij niet meer bij de pleegmoeder wil wonen, maar op termijn bij de moeder wil wonen. Op dit moment verblijft [voornaam minderjarige02] in een gezinshuis en hier is zij voorlopig op haar plek. Om die reden zal de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing voor [voornaam minderjarige02] verlengen en haar verblijf wijzigen in een voorziening pleegzorg, te weten het gezinshuis.
De machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [voornaam minderjarige01]
5.4.
Ook ten aanzien van [voornaam minderjarige01] is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog onverminderd noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. [voornaam minderjarige01] geeft aan bij de pleegmoeder te willen blijven wonen. Om die reden zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [voornaam minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de pleegmoeder, verlengen.
De komende tijd
5.5.
De kinderrechter ziet nog steeds de nodige zorgen, zoals het schoolverzuim van de kinderen en de vraag of zij voldoende aan identiteitsontwikkeling toekomen. Het is op dit moment in de eerste plaats de taak van de pleegmoeder en de vader om ervoor te zorgen dat de kinderen structureel naar school gaan en toekomen aan hun identiteitsontwikkeling. De kinderrechter verwacht dat de GI de juiste hulpverlening zal (blijven) inzetten om deze zorgen te doen verminderen, zoals (het intensiveren van de) ambulante opvoedondersteuning in de thuissituatie van de pleegmoeder. De kinderrechter verwacht dat de pleegmoeder en de vader hier actief aan meewerken.
5.6.
De moeder heeft verder aangegeven dat zij wil dat de kinderen bij haar komen wonen. Daartoe ziet de kinderrechter op dit moment onvoldoende aanleiding, omdat de GI onvoldoende zicht heeft op de thuissituatie van de moeder en de kinderen al lange tijd niet bij haar hebben gewoond. De kinderrechter vindt dat deze mogelijkheid wel door de GI onderzocht moet worden. Het is daarom positief dat de GI heeft aangegeven dat er in maart of april dit jaar een gezinsopname met de moeder en [voornaam minderjarige02] (en eventueel [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] ) kan plaatsvinden. De GI behoort er alles aan te doen om te onderzoeken of de moeder weer voor de kinderen kan gaan zorgen; een gezinsopname is daartoe een geëigend middel. Daarnaast ziet de kinderrechter zorgen over de bezoekmomenten die de moeder met [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] heeft. Met de moeder vindt de kinderrechter dat deze bezoeken niet belastend voor de kinderen zouden moeten zijn. De kinderrechter verwacht van de pleegmoeder en de vader dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om de kinderen niet met volwassenproblemen te belasten en de kinderen te motiveren positief contact met hun moeder te hebben. Dit betekent dat de pleegmoeder en de vader zich ook flexibel moeten opstellen als de moeder voorstelt de bezoeken op een ander moment te laten plaatsvinden. Als daartoe ruimte is bij [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] moet de GI ook onderzoeken of het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] geïntensiveerd kan worden. Daarnaast vindt de kinderrechter het ook belangrijk dat de pleegmoeder contact met de moeder onderhoudt over hoe het gaat met de kinderen.
5.7.
De kinderrechter ziet dat er de komende tijd veel staat te gebeuren en om die reden ziet de kinderrechter aanleiding de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur dan de GI heeft verzocht te verlengen. De kinderrechter zal de machtiging uithuisplaatsing voor [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] , [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] voor de duur van drie maanden verlengen en de behandeling van en de beslissing op het overig verzochte aanhouden tot de hierna te noemen zitting.
De benoeming van bijzondere curatoren
5.8.
Gelet op al het vorenstaande acht de kinderrechter het ook noodzakelijk dat twee bijzondere curatoren voor de kinderen worden benoemd, omdat de belangen van de met het gezag belaste ouder in strijd zijn met die van de kinderen [3] . Om de voortdurende strijd tussen de moeder, de pleegmoeder en de vader in het belang van de kinderen te doorbreken en om verdere schade in hun ontwikkeling te voorkomen, dienen hun belangen zowel in als buiten rechte te worden vertegenwoordigd door de bijzondere curatoren voor de duur van de ondertoezichtstelling.
5.9.
De kinderrechter zal twee bijzondere curatoren benoemen met als opdracht:
- de kinderen in en buiten rechte te vertegenwoordigen;
- te onderzoeken of de kinderen hulpverlening nodig hebben en zo ja, wat voor soort hulpverlening;
- onderzoek te doen naar het contact tussen de moeder en de kinderen en hoe de kinderen deze contactmomenten ervaren;
- te onderzoeken wat de werkelijke wensen en behoeften van de kinderen zijn ten aanzien van hun verblijfplaats;
- al het nodige te doen wat overigens in het belang van de kinderen is en de kinderrechter alle informatie te verschaffen die de bijzondere curatoren van belang achten bij de beslissing over de aangehouden verzoeken.
5.10.
Mrs. W.R. Arema en A.L. Middelkoop, advocaten te Rotterdam, hebben zich bereid verklaard deze benoeming te aanvaarden.
5.11.
Om de bijzondere curatoren de benodigde informatie te verschaffen zullen de stukken waarover de kinderrechter beschikt door de rechtbank in het belang van de kinderen in handen worden gesteld van de bijzondere curatoren.
5.12.
De kinderrechter verzoekt de bijzondere curatoren om uiterlijk één week voor de mondelinge behandeling van 19 april 2024 een schriftelijk verslag van hun bevinden aan de rechtbank te overleggen, met afschrift aan de GI, de belanghebbenden en hun advocaten.
5.13.
De benoeming tot bijzondere curator geldt voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 10 augustus 2024.
Verwijzing naar de meervoudige kamer
5.14.
Gezien de aard en de complexiteit van de zaak zal de kinderrechter de verzoeken voor verdere behandeling en beslissing verwijzen naar de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op de hieronder te noemen datum.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] , [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] in een voorziening voor pleegzorg tot 10 mei 2024;
6.2.
benoemt als bijzondere curatoren teneinde [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] , [voornaam minderjarige03] en [voornaam minderjarige04] te vertegenwoordigen:
- mr. W.R. Arema, kantoorhoudende aan de Schiedamsedijk 69-a, 3011 EK Rotterdam en
- mr. L.A. Middelkoop, kantoorhoudende aan de Westersingel 92, 3015 LC Rotterdam;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt de behandeling van de verzoeken voor het overige aan en verwijst de verzoeken voor verdere behandeling en beslissing naar
de meervoudige kamer;
6.5.
bepaalt dat het verhoor van de GI, de moeder, de vader, de pleegmoeder, mr. P. van Baaren, mr. S. Karami, mr. W.R. Arema en mr. A.L. Middelkoop in deze zaak zal plaatsvinden ter zitting
van de meervoudige kamerop
19 april 2024 om 13:30 uurin het
gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/ 125;
6.6.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mrs. M. van Kuilenburg, K.T.F. Chocolaad-de Bos en H. Biemond, kinderrechters;
6.7.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de belanghebbenden, mr. P. van Baaren, mr. S. Karami, mr. W.R. Arema en mr. A.L. Middelkoop;
6.8.
gelast de oproeping van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] tegen voornoemde datum en tijdstip.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024 door mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechter, in aanwezigheid van A.J.E. van der Veer als griffier, en op schrift gesteld op 6 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Zoals genoemd in artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Zie artikel 1:265i BW.
3.Op grond van artikel 1:250 BW.