ECLI:NL:RBROT:2024:11957

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
C/10/688362 / KG ZA 24-1023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van straat- en contactverbod in kort geding met betrekking tot de omgang van een dochter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die een dochter van drie jaar hebben. De man vorderde een nieuw straat- en contactverbod voor de vrouw, omdat zij eerder opgelegde verboden had overtreden. De vrouw had in het verleden een straat- en contactverbod gekregen, dat op 23 november 2024 afliep. De voorzieningenrechter oordeelde dat de situatie van de partijen niet wezenlijk was veranderd en dat de vrouw nog steeds een risico vormde voor de man, wat negatieve gevolgen had voor de ontwikkeling van hun dochter. De voorzieningenrechter legde de vrouw een nieuw straat- en contactverbod op tot 31 juli 2025, met een dwangsom van € 100,00 per overtreding, tot een maximum van € 10.000,00. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het snel van kracht kon worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/688362 / KG ZA 24-1023
Vonnis in kort geding van 28 november 2024
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Schiedam,
eiser,
advocaat mr. R.A.C.M. Jansen te Middelharnis,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Schiedam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
De man en de vrouw hebben tussen 2014 en 2020 een knipperlichtrelatie gehad. Uit die relatie is een dochter geboren, die op dit moment drie jaar oud is. Hoewel de man en de vrouw samen het gezag uitoefenen over hun dochter, is de dochter in een beschikking van deze rechtbank van 31 juli 2024 voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling en is de dochter voor een half jaar uithuisgeplaatst bij de man. Verder is in een vonnis van 3 mei 2024 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank aan de vrouw een straat- en contactverbod opgelegd voor de duur van zes maanden na betekening van dat vonnis. Dat straat- en contactverbod liep tot 23 november 2024 en zag op contact met de man en het aanwezig zijn in de woonwijk waar de man woont. Volgens de man is het noodzakelijk dat een nieuw straat- en contactverbod wordt opgelegd en wel voor de duur van één jaar, onder druk van lijfsdwang of een dwangsom. Dat vordert hij dan ook in deze zaak. De vrouw is het niet eens met de vordering van de man, omdat er geen sprake is van een dreigende situatie en de man alleen een straat- en contactverbod vordert om de vrouw in een lastige positie te brengen. De voorzieningenrechter legt een straat- en contactverbod op aan de vrouw tot 31 juli 2025, onder druk van een dwangsom. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 november 2024, met bijlagen 1 tot en met 11;
  • de brief van 18 november 2024 van de man, met bijlagen 12 en 13;
  • de mondelinge behandeling op 21 november 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering volgt uit het feit dat het eerder opgelegde straat- en contactverbod inmiddels is afgelopen en de stellingen die de man verder aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd.
3.2.
Een straatverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Voor een contactverbod moet in elk geval een reële dreiging bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van de vrouw tegenover de man.
3.3.
In het vonnis van 3 mei 2024 is voor wat betreft het opleggen van een straat- en contactverbod het volgende overwogen:

Partijen beschuldigen elkaar over en weer van dreigementen. Gebleken is dat er ernstige escalaties tussen hen hebben plaatsgevonden, waarbij er ook fysiek geweld is gebruikt. Uit de overgelegde producties blijkt onder andere dat de vrouw een keer met een mes in haar hand stond in de woning van de man. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man toegelicht dat de vrouw met zijn huissleutels de woning was binnengekomen. De vrouw had een mes meegenomen om hem daarmee aan te vallen. De man heeft toen – met een trolley in zijn hand – de vrouw weggejaagd uit de woning. Ook is gebleken dat de vrouw zich diverse malen via de telefoon en de mail dreigend heeft geuit naar de man. Zij benadert ook zijn familie en vrienden op het moment dat zij boos is. De vrouw weerspreekt dit niet. Daarnaast stond de vrouw enkele dagen voor de zitting om 05:00 uur in de nacht, met een zaag en een schroevendraaier in de hand, voor de deur van de man. De man verklaart dat hij thuis alle gordijnen dichthoudt, omdat de vrouw elk moment weer voor zijn deur kan staan. Ook parkeert hij zijn auto een paar straten verder op, zodat zij deze niet kan beschadigen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat er in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden zijn die een straatverbod rechtvaardigen. Weliswaar heeft de vrouw naar voren gebracht dat deze feiten moeten worden gezien in het licht van haar slechte gezondheidssituatie toen en dat dat nu niet meer speelt, echter de voorzieningenrechter constateert dat een deel van de feiten een aantal weken voor de behandeling in kort geding hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter zal de vordering van de man daarom toewijzen.”.
3.4.
Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de situatie van de partijen sinds het vonnis van 3 mei 2024 en de beschikking van 31 juli 2024 (aanzienlijk) is veranderd, terwijl de feiten die aan het toen opgelegde straat- en contactverbod ten grondslag lagen (zie overweging 3.3. hiervoor en de bijlagen 3A tot en met 3P van de man) zonder meer ernstig zijn te noemen. De dochter van de partijen woont nog bij de man en zij staat nog onder toezicht van een gecertificeerde instelling. Ook heeft de vrouw nog geen omgang met haar dochter gehad sindsdien. De vrouw heeft aangevoerd dat zij in de maand juli 2024 vier weken begeleiding heeft gehad van jeugdzorg en dat naar aanleiding daarvan een positief verslag over haar is geschreven. Deze stellingen heeft zij echter niet met stukken onderbouwd en de voorzieningenrechter kan daardoor niet controleren of dit klopt. In ieder geval heeft dit blijkbaar nog niet geleid tot omgang tussen de vrouw en haar dochter. De voorzieningenrechter constateert verder dat tussen de partijen niet ter discussie staat dat de vrouw het eerder opgelegde straat- en contactverbod recent nog meerdere keren heeft overtreden. Zo heeft de vrouw op 10 oktober 2024 een cadeautje voor haar dochter over de schutting van de tuin van de woning van de man gegooid en heeft de vrouw eveneens in oktober 2024 meerdere e-mails naar de man gestuurd.
3.5.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gronden om een straat- en contactverbod op te leggen nog steeds bestaan. Zolang de vrouw niet aantoonbaar aan zichzelf heeft gewerkt en heeft laten zien dat zij zich aan een straat- en contactverbod kan houden, bestaat de vrees dat de vrouw opnieuw onrechtmatig handelt tegenover de man. Dit heeft een negatief effect op de man, die aangeeft hierdoor stress te ervaren, en dat heeft weer een mogelijk negatieve invloed op de ontwikkeling van de dochter van de partijen. Het ligt voor de hand dat de dochter van de partijen voor haar ontwikkeling gebaat is bij rust en regelmaat.
3.6.
De conclusie luidt dat de voorzieningenrechter aan de vrouw een straat- en contactverbod oplegt. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de duur van de verboden te beperken tot 31 juli 2025, zodat de verboden aflopen als de ondertoezichtstelling afloopt. Als na afloop van dit straat- en contactverbod aanleiding zou bestaan om een nieuw straat- en contactverbod op te leggen, dan kan dat tegen die tijd – mogelijk gelijktijdig met een eventueel verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling – opnieuw worden gevorderd of verzocht.
3.7.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan het straat- en contactverbod het dwangmiddel lijfsdwang te verbinden. Er is namelijk een minder zwaar dwangmiddel mogelijk: een dwangsom. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij vier dagen per week werkt voor jeugdbescherming en daarmee heeft zij een inkomstenbron. Anders dan ten tijde van het vonnis van 3 mei 2024 gold, is het nu dus wel aannemelijk dat een eventueel verbeurde dwangsom doel treft. De voorzieningenrechter stelt de dwangsom op € 100,00 per overtreding met een maximum van € 10.000,00.
3.8.
In zaken tussen ex-partners is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten betalen. De voorzieningenrechter ziet nog geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De proceskosten worden dus gecompenseerd.
3.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat dit is gevorderd en niet is weersproken en een straat- en contactverbod alleen zin hebben als deze snel van kracht zijn.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
verbiedt de vrouw om zich na betekening van dit vonnis tot 31 juli 2025 te begeven naar en/of te bevinden in de woonwijk [naam woonwijk] in Schiedam, ten westen van de snelweg A4 en ten zuiden van de snelweg A20;
4.2.
verbiedt de vrouw om na betekening van dit vonnis tot 31 juli 2025 telefonisch of via e-mail contact op te nemen met de man;
4.3.
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een dwangsom van € 100,00 per keer dat zij het verbod onder 4.1. of het verbod onder 4.2. overtreedt, met dien verstande dat de vrouw maximaal € 10.000,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
4.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024.
3349 / 1582