ECLI:NL:RBROT:2024:11955

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
C/10/686918 / HA RK 24-921
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele zaak

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2024 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, woonachtig in Rotterdam, had de wraking aangevraagd tegen mr. F. Aukema-Hartog, rechter in een civiele zaak tussen verzoeker en NMG Vastgoed B.V. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen was, omdat zij een door verzoeker ingediende conclusie buiten beschouwing had gelaten. Verzoeker stelde dat deze beslissing onbegrijpelijk was en dat de rechter niet serieus omging met zijn verweer. De wrakingskamer oordeelde echter dat de beslissing om de conclusie buiten beschouwing te laten een procesbeslissing was en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. De aangevoerde omstandigheden door verzoeker boden geen aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking niet kon worden toegewezen en wees het af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaak- en rekestnummer: C/10/686918 / HA RK 24-921
Beslissing van 27 november 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
woonplaats: Rotterdam,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: [naam],
strekkende tot de wraking van
mr. F. Aukema-Hartog,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met zaak- en rolnummer 10864391 CV EXPL 24-294 (‘de hoofdzaak’). De hoofdzaak betreft een geschil tussen verzoeker en NMG Vastgoed B.V. (‘NMG’). Het dossier van de hoofdzaak is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 1 oktober 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 24 oktober 2024;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 30 september 2024; en
  • de e-mail van 14 november 2024 van verzoeker, met bijlagen.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • verzoeker en zijn hiervoor genoemde gemachtigde; en
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Aan het begin van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak deelde de rechter mede dat een door verzoeker op 28 september 2024 toegestuurde “Conclusie van Repliek in Reconventie, tevens Akte indienen nadere Producties en Vermindering van Eis” te laat was ingediend en dat die conclusie daarom buiten beschouwing zou worden gelaten. Volgens verzoeker heeft de rechter dit ten onrechte besloten, omdat hij zijn vordering op grond van artikel 130 Rv nog mocht veranderen (verminderen). De beslissing van de rechter is daardoor zodanig onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat de rechter vooringenomen is tegenover verzoeker. Verder heeft de rechter een verweer van verzoeker in de hoofdzaak niet serieus genomen, heeft de rechter gevraagd of verzoeker geld had gereserveerd om de vordering van NMG te betalen, wilde de rechter de zaak snel behandelen en had de rechter haar oordeel al klaar. Tot slot heeft de rechter het verzoek van verzoeker om een voorlopig getuigenverhoor onvoldoende (zelfstandig) behandeld tijdens de mondelinge behandeling. Ook met dit alles heeft de rechter, volgens verzoeker, de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid gewekt.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd, bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter tegenover hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat geen sprake is van zo’n zwaarwegende aanwijzing.
De klacht over het niet toelaten van de conclusie
3.5.
Dat de rechter de door verzoeker ingediende “Conclusie van Repliek in Reconventie, tevens Akte indienen nadere Producties en Vermindering van Eis” buiten beschouwing laat, is een procesbeslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.6.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.7.
Wat verzoeker heeft aangevoerd, haalt deze hoge drempel niet.
3.8.
In een civiele zaak, zoals de hoofdzaak, is het gebruikelijk dat na een eerste schriftelijke ronde (bestaande uit de dagvaarding en een conclusie van antwoord) een mondelinge behandeling plaatsvindt. Die mondelinge behandeling vervangt als het ware een tweede schriftelijke ronde (bestaande uit een conclusie van repliek en een conclusie van dupliek). Gelet hierop is het niet onbegrijpelijk dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling heeft besloten dat de door verzoeker ingediende conclusie – die niet alleen een vermindering van eis, maar ook een uitgebreide reactie op de conclusie van antwoord omvatte – buiten beschouwing wordt gelaten, laat staan dat die beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter. Daarnaast waren bij de conclusie verschillende bijlagen gevoegd, terwijl in de uitnodiging voor de mondelinge behandeling in de hoofdzaak die aan verzoeker is gestuurd staat dat eventuele nadere stukken uiterlijk tien dagen voor die mondelinge behandeling moesten zijn ontvangen. Ook daarom is geen sprake van een situatie waarin de beslissing van de rechter om de conclusie buiten beschouwing te laten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
De klachten over het zittingsverloop en de vragen van de rechter
3.9.
Alle overige wrakingsgronden hebben in feite betrekking op de regiefunctie van de rechter. Die regiefunctie houdt in dat het aan de rechter is voorbehouden om te bepalen hoe de mondelinge behandeling verloopt. Daarbij hoort dat het de rechter vrijstaat om vragen te stellen, ook als die kritisch zijn of als een partij niet begrijpt waarom de rechter die vragen stelt, zoals de vraag of verzoeker geld had gereserveerd om de vordering van NMG te betalen. Uit de vraagstelling van de rechter leidt de wrakingskamer ook geen (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechter af. Verder is het ook aan de rechter om een discussie over een bepaald punt af te ronden als de rechter vindt dat over dat punt voldoende informatie is vergaard om een beslissing te kunnen nemen. Het afronden van zo’n discussiepunt betekent dus niet dat de rechter het standpunt van een partij niet serieus neemt of dat zij haar oordeel al klaar heeft, maar dat de rechter over dat discussiepunt voldoende is geïnformeerd. Ook hieruit leidt de wrakingskamer geen (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechter af. Het was tot slot ook aan de rechter om te bepalen of het verzoek om een getuigenverhoor zelfstandig werd behandeld én hoe lang die behandeling dan precies zou duren. Dat het verzoek naar de mening van verzoeker onvoldoende (zelfstandig) is behandeld, is geen grond om te concluderen dat de rechter de (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid tegenover verzoeker heeft gewekt. Voor zover verzoeker terecht zou menen dat de rechter het verzoek om een getuigenverhoor al heeft afgewezen, betreft dat een procesbeslissing. Zoals in 3.5. is overwogen, is het niet aan de wrakingskamer om daar een oordeel over te geven. Omdat het voor de rechter niet duidelijk was wie als getuigen moesten worden gehoord, is er ook geen sprake van een situatie waarin de beslissing van de rechter om een getuigenverhoor niet toe te staan niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
De conclusie
3.10.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. de Geus, voorzitter, mr. W.P.M. Jurgens en mr. M.G.L. de Vette, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.