ECLI:NL:RBROT:2024:11951

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
11195143 VZ VERZ 24-6295
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst na fysiek incident tussen werknemer en patiënt met wantrouwen over en weer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Antes Zorg B.V. en [verweerder]. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een fysiek incident dat op 20 maart 2024 heeft plaatsgevonden tussen [verweerder], die sinds 1 oktober 2014 in dienst is bij Antes, en een patiënt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van wantrouwen tussen partijen, wat heeft geleid tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden op de g-grond, namelijk een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter oordeelt dat [verweerder] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, waardoor hij recht heeft op een transitievergoeding van € 14.504,59 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 februari 2025.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 4 juli 2024 ter griffie is ontvangen. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 oktober 2024, waarbij beide partijen zijn verschenen met hun advocaten. Antes stelde dat [verweerder] excessief geweld had gebruikt, terwijl [verweerder] dit betwistte en aanvoerde dat hij moest afweren. De kantonrechter heeft de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het incident zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder].

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 januari 2025, rekening houdend met de geldende opzegtermijn van drie maanden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
locatie Rotterdam
zaaknummer: 11195143 VZ VERZ 24-6295
uitspraak: 13 november 2024
beschikking van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Antes Zorg B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.V.H. van Tricht,
tegen
[verweerder],wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. W.F. van Dijk.
Partijen worden hierna mede aangeduid als Antes en [verweerder].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, met producties, ter griffie ontvangen op 4 juli 2024;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de aanvullende producties van beide partijen;
  • de pleitnota van mr. Van Tricht;
  • de pleitnotities van mr. Van Dijk.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024. Beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.Het geschil van partijen en de beoordeling daarvan

Kern van het geschil

2.1.
Het gaat in deze zaak in de kern om het volgende. [verweerder] is sinds 1 oktober 2014 in dienst bij Antes als begeleider 3. Op 20 maart 2024 heeft een (fysiek) incident plaatsgevonden tussen [verweerder] en een patiënt. Dit incident en de gang van zaken daarna, hebben ertoe geleid dat partijen niet meer met elkaar willen en kunnen samenwerken. Daarom wordt de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2025 ontbonden. [verweerder] heeft niet ernstig verwijtbaar gehandeld, dus hij krijgt de transitievergoeding, maar geen billijke vergoeding. Deze beslissingen worden hieronder toegelicht.
Het standpunt van partijen
2.2.
Volgens Antes heeft [verweerder] ernstig verwijtbaar gehandeld, omdat [verweerder] excessief geweld heeft gebruikt tegen een patiënt. Als professioneel hulpverlener had hij anders moeten handelen. Verder zijn volgens haar – door toedoen van [verweerder] – de verhoudingen ernstig verstoord. [verweerder] betwist dat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of dat de verhoudingen door hem zijn verstoord. Verder wijst hij er op dat het opzegverbod tijdens ziekte aan ontbinding in de weg staat.
Grond voor ontbinding
2.3.
De kantonrechter kan de arbeidsovereenkomst ontbinden wanneer sprake is van een redelijke grond en herplaatsing van [verweerder] niet mogelijk is of niet in de rede ligt. De wet noemt in artikel 7:669 lid 3 BW onder de letters a tot en met i een aantal redelijke gronden voor ontbinding. De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, omdat sprake is van de g-grond (een verstoorde arbeidsverhouding) en herplaatsing in de gegeven omstandigheden niet aan de orde is. Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk gebleken dat over en weer sprake is van wantrouwen. De voornaamste reden daarvoor is het verschil van mening over de feitelijke gang van zaken op 20 maart 2024 en als gevolg daarvan de handelwijze van partijen. Daardoor is zonder meer duidelijk dat een terugkeer voor [verweerder] binnen de organisatie van Antes niet meer tot de mogelijkheden behoort. De verhoudingen zijn daarvoor te ernstig en ook duurzaam verstoord.
Het opzegverbod
2.4.
[verweerder] is op dit moment weliswaar arbeidsongeschikt, maar naar het oordeel van de kantonrechter staat het opzegverbod in dit geval niet in de weg aan een ontbinding.
Zoals hiervoor al is gezegd, is door de gang van zaken na het incident een onwerkbare situatie ontstaan. Deze situatie heeft bovendien geleid tot een toename van de beperkingen van [verweerder], zo blijkt uit de ingebrachte stukken [1] en de verklaring van [verweerder] tijdens de zitting. De re-integratie is gestagneerd en er is sprake van situationeel verzuim. Deze omstandigheden samen zijn van dien aard dat de arbeidsovereenkomst in het belang van [verweerder] hoort te eindigen [2] .
Datum einde arbeidsovereenkomst
2.5.
Omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, moet de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt worden bepaald. Het uitgangspunt is dat voor de datum van ontbinding rekening wordt gehouden met de tussen partijen geldende opzegtermijn [3] . Antes heeft verzocht om geen rekening te houden met die termijn. Dat kan alleen als de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
Geen verwijtbaar handelen [verweerder]
2.6.
Antes stelt dat [verweerder] op 20 maart 2024 een patiënt ([naam]) uit het niets heeft geslagen en is blijven slaan, daarbij geholpen door een medepatiënt. Antes baseert dat standpunt op de waarnemingen van meerdere getuigen. Volgens [verweerder] heeft [naam] hem juist als eerste hard in het gezicht geslagen en heeft hij [naam] weggeduwd. Antes heeft schriftelijke verklaringen ingebracht ter ondersteuning van haar standpunt.
2.6.1.
Wat vast staat is dat [verweerder] op de bewuste ochtend medicijnen aan het verdelen was en [naam] het kantoor binnen kwam. Doordat hierbij verder niemand aanwezig was, kan niet worden vastgesteld wat de toedracht van het incident is geweest. Wel staat vast dat [naam] als eerste fysiek werd. Dat verklaart [verweerder] en [naam] bevestigt dat. Hij verklaart immers [4] : “
[verweerder] stond op en kwam te dichtbij toen heb ik hem weggeduwd. [verweerder] heeft met een stok in mijn gezicht geslagen en een klap gegeven.
2.6.2.
[naam] is met een bebloed hoofd aangetroffen en [verweerder] had een wondje bij zijn oog. Hoe dit precies is gegaan is niet duidelijk. [verweerder] betwist dat hij [naam] met een stok heeft geslagen. Hij voert aan dat hij [naam] moest afweren.
Nergens blijkt uit dat er een stok van een gootsteenontstopper aanwezig was in het kantoor voor [naam] arriveerde. Evenmin staat vast dat [verweerder] hiermee heeft geslagen. De verklaringen die Antes heeft overgelegd geven geen duidelijkheid, ook niet in onderling verband bezien. Zo kwamen de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] pas aan op de locatie toen het incident al voorbij was. En voor getuige [getuige 4] geldt dat hij twee tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, waardoor zijn verklaring niet meer geloofwaardig is. Waar het de verklaringen van de overige getuigen betreft, zijn deze te tegenstrijdig en ook op punten feitelijk aantoonbaar onjuist (zo verklaart getuige [getuige 5] dat hij familie is van [verweerder], hetgeen niet zo is) om hier uit te kunnen concluderen wat de feitelijke gang van zaken is geweest. Ook over de aanwezigheid van (medepatiënt) [getuige 5] en zijn aandeel in het geheel wordt te wisselend verklaard om hier enige conclusie aan te kunnen verbinden.
2.6.3.
De stelling van Antes dat [verweerder] heeft geslagen, is blijven slaan en daarbij zelfs hulp zou hebben gehad van een andere patiënt is daarmee onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de eigen verklaring van [naam]. Bovendien, áls [verweerder] al overdreven heeft gereageerd, is dat gegeven de omstandigheden niet
ernstigverwijtbaar. Vast staat immers dat hij onder extreem moeilijke omstandigheden zijn werk moest doen. Hij moest zijn dienst op de dag van het incident alleen beginnen, op een op dat moment onderbezette afdeling, terwijl hij zelf nog aan het re-integreren was. Vervolgens werd hij geconfronteerd met een patiënt die fysiek wordt en die bekend staat als zeer agressief, zo heeft [verweerder] onweersproken gesteld.
2.6.4.
Van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder] is dus geen sprake. Dit betekent dat in dit geval voor de datum van ontbinding rekening wordt gehouden met de geldende opzegtermijn.
De opzegtermijn
2.7.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao GGZ van toepassing. Artikel 5 van die cao bepaalt dat de wettelijke opzegtermijnen gelden. In dit geval bedraagt die opzegtermijn drie maanden [5] .
2.7.1.
Dan is de vraag of de duur van de periode tussen de ontvangst van het verzoekschrift (4 juli 2024) en de datum van deze beschikking op de opzegtermijn in mindering moet worden gebracht. [verweerder] heeft namelijk verzocht om deze proceduretijd buiten beschouwing te laten. Dat kan echter alleen als de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Antes.
Geen ernstig verwijtbaar handelen van Antes
2.8.
Vooropgesteld wordt dat niet gebleken is dat Antes het gebeuren op 20 maart 2024 had kunnen voorkomen. [verweerder] was op advies van de bedrijfsarts weer aan het werk. Antes erkent dat de afdeling op het moment van het incident niet op sterkte was, maar het feit dat een collega te laat komt is eerder een kwestie van overmacht dan van verwijtbaarheid. Ook het feit dat Antes in het algemeen heeft te kampen met een personeelstekort kan haar moeilijk verweten worden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat vele beroepssectoren in het land kampen met dergelijke tekorten. Evenmin kan Antes worden verweten dat zij de kwestie heeft laten onderzoeken. In de gegeven situatie zou zij juist verwijtbaar hebben gehandeld als zij geen onderzoek had laten uitvoeren. Dat [verweerder] lang moest wachten op de resultaten is ongetwijfeld moeilijk voor hem geweest, maar als Antes al een (te) afwachtende houding heeft ingenomen, is dat evenmin verwijtbaar. Een verwijt dat Antes wel kan worden gemaakt is dat zij erg weinig belangstelling heeft gehad voor [verweerder] in de periode na het incident. Dit is echter niet
ernstigverwijtbaar. Kortom: ook aan de zijde van Antes is in deze kwestie geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen.
2.8.1.
Voor de datum van de ontbinding betekent dit dat de proceduretijd op de opzegtermijn van drie maanden in mindering strekt, met dien verstande dat een termijn van een maand resteert. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 januari 2025.
Transitievergoeding
2.9.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [verweerder] recht heeft op de transitievergoeding, zoals hij subsidiair heeft verzocht. Op grond van het bepaalde in artikel 7:673 BW heeft een werknemer aanspraak op deze vergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever wordt ontbonden, tenzij dit het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Dat laatste is door Antes bepleit.
2.9.1.
Zoals hiervoor al is uitgelegd, is er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder]. De transitievergoeding is daarom toewijsbaar. Rekening houdend met de ontbindingsdatum van 1 januari 2025 wordt een bedrag van € 14.504,59 bruto aan transitievergoeding toegewezen. De wettelijke rente wordt ook toegewezen. Deze is verschuldigd vanaf 2 februari 2025.
Billijke vergoeding
2.10.
[verweerder] heeft ook verzocht om aan hem een billijke vergoeding toe te kennen. Voor een billijke vergoeding is slechts plaats in die gevallen waarin sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van de werkgever. Zoals hiervoor al is overwogen, is daarvan geen sprake. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
2.11.
Gelet op de aard van dit verzoek en de verhouding van partijen worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2025;
3.2.
kent aan [verweerder], ten laste van Antes, de transitievergoeding toe, dit is een bedrag van € 14.504,59 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 februari 2025 tot de dag dat de vergoeding volledig is betaald;
3.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Halk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783

Voetnoten

1.Zie productie 2 bij verweerschrift, spreekuuradvies d.d. 12 september 2024
2.Artikel 7:671b lid 6 onder b BW
3.artikel 7:671b BW
4.Zie productie 8 bij verzoekschrift
5.artikel 7:672 BW