ECLI:NL:RBROT:2024:11934

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
10592596 CV EXPL 23-18943
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot voorlopige voorziening in huurgeschil

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, is op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een incident betreffende een voorlopige voorziening. De eiseres, [bedrijf A], vertegenwoordigd door mr. R.B. van Heijningen, heeft een vordering ingediend tegen de verweerder, [persoon B], die handelt onder de naam [horecagelegenheid B], vertegenwoordigd door mr. M. Taheri. De vordering betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tot betaling van een huurachterstand of een voorschot, hangende de hoofdzaak waarin een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2024 is de vordering besproken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [bedrijf A] moet worden afgewezen wegens gebrek aan (spoedeisend) belang. De kantonrechter heeft toegelicht dat de eiseres niet heeft aangetoond dat zij dringend behoefte heeft aan de gevraagde voorziening, aangezien [persoon B] maandelijks een deel van de huur betaalt en er geen onderbouwing is voor de stelling dat [persoon B] in de toekomst niet meer zal kunnen betalen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [bedrijf A] de afloop van de hoofdzaak kan afwachten.

Daarnaast is [bedrijf A] veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 542,00 aan salaris voor de gemachtigde van [persoon B]. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken en de proceskosten komen voor rekening van de eiseres, die ongelijk heeft gekregen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10592596 CV EXPL 23-18943
datum uitspraak: 29 november 2024
Vonnis in het incident van de kantonrechter
in de zaak van
[bedrijf A],
vestigingsplaats: Den Haag,
eiseres in het incident, eiseres in conventie en verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. R.B. van Heijningen,
tegen
[persoon B], die handelt onder de naam [horecagelegenheid B] ,
woonplaats: onbekend,
verweerder in het incident, gedaagde in conventie en eiser in reconventie in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. M. Taheri.
De partijen worden hierna ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

In de hoofdzaak tussen partijen, die op dit moment loopt, moet een deskundigenonderzoek worden verricht.
[bedrijf A] heeft bij akte gevorderd om bij wijze van voorlopige voorziening hangende de hoofdzaak [persoon B] te veroordelen tot betaling van de huurachterstand, dan wel tot betaling van een voorschot, waarvan de hoogte door de kantonrechter bepaald wordt.
[persoon B] heeft op zijn beurt geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [bedrijf A] in deze vordering, dan wel afwijzing daarvan.
Op 21 november 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren de gemachtigde van [bedrijf A] en [persoon B] en zijn gemachtigde aanwezig. Tijdens deze zitting is de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening met partijen besproken.

2.De beoordeling

De kantonrechter wijst de vordering in het incident af

2.1.
De kantonrechter wijst de vordering van [bedrijf A] af bij gebrek aan (spoedeisend) belang. De kantonrechter licht dit oordeel als volgt toe.
De eis om een voorlopige voorziening te treffen kan worden toegewezen als van de partij die de voorziening vraagt niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak afwacht. [bedrijf A] heeft als reden voor de eis tot het treffen van een voorlopige voorziening gegeven het oplopen van de hoofdsom in combinatie met het trage verloop van de procedure. Hiermee heeft hij geen specifiek (spoedeisend) belang gesteld bij de voorlopige voorziening. Een (spoedeisend) belang kan niet uit de hoogte van de hoofdsom worden afgeleid, temeer nu [persoon B] maandelijks de helft van de huur betaalt. Niet gesteld of gebleken is dat [bedrijf A] dringend betaling nodig heeft. Voor zover [bedrijf A] heeft bedoeld te stellen dat [persoon B] op enig moment niet meer zal kunnen betalen, blijkt dit nergens uit en heeft [bedrijf A] dit niet onderbouwd. De kantonrechter ziet dan ook niet in waarom van [bedrijf A] niet gevergd zou kunnen worden dat zij de afloop van de hoofdzaak afwacht.
[bedrijf A] moet de proceskosten in het incident betalen
2.2.
De proceskosten in het incident komen voor rekening van [bedrijf A] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter ziet aanleiding de kosten die [bedrijf A] aan [persoon B] moet betalen te begroten op € 542,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x
€ 271,00).

3.De beslissing

in het incident
De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering van [bedrijf A] af;
3.2.
veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten, die aan de kant van [persoon B] worden begroot op € 542,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
757