ECLI:NL:RBROT:2024:11934
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot voorlopige voorziening in huurgeschil
In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, is op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een incident betreffende een voorlopige voorziening. De eiseres, [bedrijf A], vertegenwoordigd door mr. R.B. van Heijningen, heeft een vordering ingediend tegen de verweerder, [persoon B], die handelt onder de naam [horecagelegenheid B], vertegenwoordigd door mr. M. Taheri. De vordering betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tot betaling van een huurachterstand of een voorschot, hangende de hoofdzaak waarin een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2024 is de vordering besproken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [bedrijf A] moet worden afgewezen wegens gebrek aan (spoedeisend) belang. De kantonrechter heeft toegelicht dat de eiseres niet heeft aangetoond dat zij dringend behoefte heeft aan de gevraagde voorziening, aangezien [persoon B] maandelijks een deel van de huur betaalt en er geen onderbouwing is voor de stelling dat [persoon B] in de toekomst niet meer zal kunnen betalen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [bedrijf A] de afloop van de hoofdzaak kan afwachten.
Daarnaast is [bedrijf A] veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 542,00 aan salaris voor de gemachtigde van [persoon B]. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken en de proceskosten komen voor rekening van de eiseres, die ongelijk heeft gekregen in deze procedure.