ECLI:NL:RBROT:2024:11918

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
23/6449
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag STAP-budget door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om subsidie op grond van de Subsidieregeling STAP-budget beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Soest, had op 3 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een subsidie van € 1.000,- voor de cursus 'Arbeidsmediator specialisatieopleiding'. De aanvraag werd afgewezen omdat het subsidieplafond voor het derde aanvraagtijdvak al was bereikt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door het UWV.

De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat eiser niet is verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigden van verweerder wel aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de STAP-regeling voorziet in een subsidieplafond dat voor elke aanvraag geldt. Eiser stelt dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat de afwijzing binnen 24 uur na de aanvraag is gedaan. De rechtbank wijst deze argumenten van de hand en stelt vast dat de afwijzing terecht was, aangezien het subsidieplafond al was overschreden op het moment van indiening van de aanvraag.

De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat de afwijzing van de aanvraag op juiste gronden is gebaseerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6449

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] ., uit Soest, eiser,

en
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze UWV STAP,verweerder, (gemachtigden: mr. R. Spanjer en mr. E. Huls).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om subsidie op grond van de Subsidieregeling STAP-budget (STAP-regeling).
Met het besluit van 4 juli 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om subsidie op grond van de STAP-regeling afgewezen.
Met het besluit van 28 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder. Eiser heeft laten weten niet te verschijnen.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. De STAP-regeling voorziet in de mogelijkheid voor werkenden en werkzoekenden, die een band hebben met de Nederlandse arbeidsmarkt, één keer per jaar een budget van € 1.000,– aan te vragen voor scholing en ontwikkeling om hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Deze subsidie kan worden gebruikt voor een training, cursus of opleiding bij een opleider die in een scholingsregister is vermeld. De aanvraag om subsidie vindt plaats via een elektronisch formulier. [1]
2. Verweerder stelt voor elk kalenderjaar een subsidieplafond vast voor subsidies op grond van deze regeling en verdeelt het beschikbare bedrag over zes aanvraagtijdvakken van telkens twee maanden. De maximumgrens van het beschikbare bedrag in een aanvraagtijdvak wordt bereikt op het moment dat het totaal aan verleende subsidiebedragen gelijk is aan of hoger wordt dan het in het desbetreffende aanvraagtijdvak beschikbare subsidiebedrag. [2] Wanneer de maximumgrens is bereikt, moet de subsidie op grond van artikel 12, eerste lid, van de STAP-regeling, dat verwijst naar artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), worden geweigerd.
3. Eiser heeft op 3 juli 2023 om 15:19 uur een aanvraag ingediend voor een subsidie van € 1.000,- op grond van de STAP-regeling voor de cursus ‘Arbeidsmediator specialisatieopleiding’ op 20 en 21 november 2023 bij Match-it Opleidingen. Met het primaire besluit is de aanvraag afgewezen, omdat er voor het derde aanvraagtijdvak (3 juli tot en met 3 september 2023) geen budget meer beschikbaar was. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd en toegelicht dat op 3 juli 2023 om 11:46 uur het subsidieplafond voor dat tijdvak reeds was bereikt.
Standpunt eiser
4. Eiser voert primair aan dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat ten tijde van de afwijzing nog niet bekend kon zijn dat het budget feitelijk op was en het subsidieplafond zou worden overschreden. Verweerder heeft immers binnen één dag na de aanvraag de beslissing tot afwijzing genomen, terwijl daarna nog sprake kon zijn van weigering, annulering of geen gebruikmaking van de subsidie bij voorliggende aanvragen. Eiser meent subsidiair dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule neergelegd in artikel 24 van STAP-regeling.
Procesbelang
5. Anders dan verweerder ter zitting heeft opgeworpen, ziet de rechtbank in de omstandigheid dat niet vaststaat dat eiser de betrokken cursus, waarvan wél vaststaat dat hij zich ervoor had ingeschreven, na de gehandhaafde afwijzing van de gevraagde subsidie nog daadwerkelijk heeft gevolgd en betaald, geen grond om te oordelen dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep. Als eiser de cursus heeft gevolgd en betaald, is zijn belang bij het alsnog toekennen van de subsidie evident. Maar ook indien dit niet het geval is geweest, vindt de rechtbank het genoegzaam aannemelijk dat eiser de cursus alsnog zal willen volgen indien verweerder daar bij wijze van schadevergoeding € 1.000,- aan mee moet betalen. Nu hij voor die schadevergoeding rechtens alleen in aanmerking kan komen als zijn beroep gegrond wordt verklaard, heeft hij nog belang bij het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Beoordeling van de beroepsgronden
6. Anders dan eiser bepleit, volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat het geldende subsidieplafond verplichtte tot afwijzing van zijn aanvraag.
6.1.
Allereerst wijst de rechtbank erop dat het voor de overschrijding van het subsidieplafond gaat om het moment dat door verlening [3] een voorwaardelijk recht op de subsidie ontstaat en dus niet, zoals eiser kennelijk meent, om het moment dat de subsidie uiteindelijk onvoorwaardelijk wordt toegekend (de subsidievaststelling [4] ). De subsidievaststelling kan pas later worden beoordeeld aan de hand van de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit. Ook als de voorwaardelijk verleende rechten later niet (allemaal) leiden tot onvoorwaardelijke vaststellingen (wat dus mogelijk onderbenutting van het voor de subsidie vastgestelde budget tot gevolg heeft), doet dat er niet aan af dat ten tijde van de verlening het subsidieplafond was overschreden, wat dus tot afwijzing verplichtte.
Vervolgens heeft verweerder genoegzaam toegelicht dat het digitale verwerkingsproces zo was ingeregeld dat volledige aanvragen werden genummerd op volgorde van binnenkomst en dat daarop, behoudens uitzonderlijke gevallen, binnen 24 uur een digitale beslissing (verlening) volgde, waarbij steeds de hoogte van het totaal bedrag aan verleningen in beeld was. En verder dat tussen het moment van uitputting van het budget en het tijdstip van ontvangst van de volledige aanvraag van eiser nog duizenden aanvragen waren ontvangen die dus eerder dan die van eiser voor verlening in aanmerking kwamen, maar evenzeer op grond van overschrijding van het subsidieplafond zijn afgewezen.
Gelet daarop kon verweerder bij het bestreden besluit met de vereiste zekerheid vaststellen dat ten tijde van de binnenkomst van de aanvraag van eiser er geen budget meer beschikbaar was en dat het subsidieplafond verplichtte tot afwijzing van zijn aanvraag. De enkele gevallen (tientallen) waarbij nadere controle op met name de band met de Nederlandse arbeidsmarkt heeft plaatsgevonden en waarop niet binnen 24 uur werd beslist, kunnen daaraan niet afdoen.
6.2
Dat verweerder de subsidieaanvraag van eiser binnen 24 uur heeft afgewezen vindt de rechtbank, gegeven de door verweerder beschreven en gevolgde procedure bij de verwerking van de subsidieaanvragen, niet in strijd met de zorgvuldigheid of met het rechtzekerheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Ook eisers subsidiaire beroep op de hardheidsclausule slaagt niet. Voor toepassing daarvan moet sprake zijn van een uitzonderlijke omstandigheid. Daarvan is in het geval van eiser in het geheel niet gebleken. Immers talloze aanvragers hebben net als eiser bot gevangen, omdat hun aanvraag in verband met overschrijding van het subsidieplafond moest worden afgewezen. Waarin hij zich onderscheidt van al die andere gevallen, heeft eiser niet beargumenteerd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, voorzitter, en mr. D. Haan en
mr. S.E.C. Debets, leden, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
De griffier is verhinderd te tekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikelen 3, 7 en 8 van de STAP-regeling.
2.Artikel 9, eerste en tweede lid, van de STAP-regeling.
3.Artikelen 9, tweede lid, en 11 van de STAP-regeling en artikel 4:29 van de Awb.
4.Artikel 17 van de STAP-regeling en artikel 4:42 van de Awb.