In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van eiseres, die zich bezighoudt met de vervaardiging van frisdranken en mineraalwater. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar verzoek om verlenging van een erkenning die door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) was verstrekt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brieven van 7 juli 2017 en 11 december 2023, waarin de NVWA de erkenning als verlopen beschouwde, wel degelijk besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres betwistte dat haar erkenning was verlopen en stelde dat zij het standpunt van de staatssecretaris in rechte moest kunnen aanvechten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de staatssecretaris onterecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had verklaard en dat het beroep gegrond was. Het bestreden besluit werd vernietigd, en de staatssecretaris werd opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.