ECLI:NL:RBROT:2024:11915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
ROT 24/9620 en ROT 24/7973
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over voorlopige erkenning en bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van eiseres, die zich bezighoudt met de vervaardiging van frisdranken en mineraalwater. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar verzoek om verlenging van een erkenning die door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) was verstrekt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brieven van 7 juli 2017 en 11 december 2023, waarin de NVWA de erkenning als verlopen beschouwde, wel degelijk besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres betwistte dat haar erkenning was verlopen en stelde dat zij het standpunt van de staatssecretaris in rechte moest kunnen aanvechten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de staatssecretaris onterecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had verklaard en dat het beroep gegrond was. Het bestreden besluit werd vernietigd, en de staatssecretaris werd opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/9620 en ROT 24/7973
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.A. Faber),
en

de staatssecretaris voor Jeugd, Preventie en Sport, de staatssecretaris

(gemachtigden: mr. S. Azdat en mr. I.C.M. Nijland ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Met het bestreden besluit van 5 juli 2024 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat dat was gericht tegen de brieven van 7 juli 2017 en 11 december 2023 en die brieven volgens de staatssecretaris geen besluiten zijn waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft op 25 november 2024 aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van de staatssecretaris en [persoon B] , werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres houdt zich volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) bezig met de vervaardiging van frisdranken en productie van mineraalwater en overig gebotteld water. Zij heeft in 2002 de grond aangekocht van het adres [adres] in Wagenborgen. In 2004 is op die locatie water aangeboord.
2.1.
Op 8 juli 2009 heeft de NVWA voor deze drinkwaterbron een erkenning verstrekt met ingang van 1 juli 2009 voor de duur van vijf jaar, aanvankelijk op naam van ' [naam] '. Tussen partijen is niet in geschil dat de erkenning daarmee in ieder geval tot 1 juli 2014 liep.
2.2.
Op 26 september 2011 heeft de NVWA een herzien besluit van de erkenning afgegeven en daarin de naam ' [naam] ' gewijzigd in ' [naam eiseres] '. In dat besluit staat onder punt d) dat deze erkenning geldt voor de tijd van vijf jaar. Onder punt e) staat de erkenning na twee jaar zal worden verlengd, indien de erkenninghouder zelf daartoe een schriftelijk verzoek heeft ingediend.
2.3.
Op 1 juli 2012 heeft de NVWA opnieuw een herzien besluit van de erkenning afgegeven op naam van ' [naam eiseres] '. In dat besluit staat onder punt d) ook weer dat deze erkenning geldt voor de tijd van vijf jaar. Onder punt e) staat ook weer dat de erkenning na twee jaar zal worden verlengd, indien de erkenninghouder zelf daartoe een schriftelijk verzoek heeft ingediend. Eiseres leidt hieruit af dat op 1 juli 2012 een nieuwe termijn van vijf jaar is gaan lopen en dat de erkenning dus doorliep tot in ieder geval 1 juli 2017. De staatssecretaris betwist dat.
2.4.
Bij brief van 12 januari 2017 heeft eiseres de NVWA verzocht om de erkenning te verlengen.
2.5.
Bij brief van 7 juli 2017 heeft de NVWA eiseres bericht dat de erkenning al is verlopen op 1 juli 2014 en niet op 1 juli 2017 zoals eiseres in haar aanvraag heeft geschreven, waardoor de NVWA de betreffende erkenning niet kan verlengen. In de brief wijst de NVWA eiseres op de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen.
2.6.
Bij brief van 26 augustus 2023 heeft eiseres nogmaals een verzoek om verlenging van de erkenning ingediend, vanwege het verstrijken van de onder d) genoemde periode per 1 juli 2017.
2.7.
Bij brief van 11 december 2023 heeft de NVWA eiseres - kort samengevat - medegedeeld dat de NVWA eiseres op 8 juli 2009 een voorlopige erkenning heeft verstrekt. In die erkenning staat ook vermeld dat er na vijf jaar een verzoek tot verlenging van de erkenning moet worden ingediend en dat deze alleen verleend wordt als voldaan is aan de eisen krachtens het Warenwetbesluit verpakte waters. De erkenning dateert uit 2009 zodat in 2014 een aanvraag tot een nieuwe erkenning ingediend had moeten worden. Voor zover de NVWA kan nagaan heeft eiseres de NVWA nooit in kennis gesteld dat haar productieproces gereed was. Daarmee is de erkenning niet meer geldig. Dit heeft de NVWA eiseres bij brief in 2017 laten weten. De weg die voor eiseres open staat is dat zij een nieuwe aanvraag voor erkenning indient.
2.8.
Het bestreden besluit berust - samengevat - op de volgende overwegingen. De brieven van 7 juli 2017 en van 11 december 2023 zijn niet op een rechtsgevolg gericht. In beide brieven wordt slechts vermeld dat de voorlopige erkenning van 8 juli 2009 inmiddels is vervallen en wordt medegedeeld dat een nieuwe aanvraag voor een (definitieve) erkenning kan worden gedaan. Nu het enkel gaat om het weergeven van het proces met betrekking tot de verlopen erkenning en om informatieverschaffing is geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Anders dan eiseres stelt, is in de brief van 7 juli 2017 dan ook niet ten onrechte een bezwaarclausule achterwege gelaten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt of de staatssecretaris het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5. Eiseres betoogt dat zij in 2017 en 2023 opnieuw verzocht heeft om verlenging van de erkenning, omdat voor haar niet helder was dat zij geen erkenning meer had en omdat er in 2014 geen besluit was genomen. Het bericht dat de erkenning is komen te vervallen is een besluit dat aanvechtbaar is op grond van de Awb. Het bezwaar van 22 januari 2024 is een bezwaar tegen zowel tegen de afwijzing van een herziening van 11 december 2023 en alsnog bezwaar tegen de afwijzende beschikking van 7 juli 2017. Eiseres heeft namelijk nooit vernomen dat dit een besluit is nu een bezwaarclausule ontbreekt. Dat eiseres pas op 22 januari 2024 bezwaar heeft gemaakt is volgens haar dan ook verschoonbaar.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt.
5.1.1.
Met eiseres is de voorzieningenrechter van oordeel dat de brieven van 7 juli 2017 en 11 december 2023 besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb zijn. De inhoud van de brieven zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel op rechtsgevolg gericht, omdat daarin een oordeel is gegeven over de vraag of de erkenning op dat moment nog geldig was. Eiseres betwist dat ten tijde van haar verzoek om verlenging de erkenning was verlopen. De voorzieningenrechter vindt dat eiseres het standpunt hierover van de staatssecretaris in rechte moet kunnen aanvechten. Dat kan door aan te nemen dat dit standpunt in een besluit is vervat, waartegen aldus bezwaar kan worden gemaakt. De voorzieningenrechter ziet de genoemde brieven dus als besluiten waarbij is geweigerd om de voorlopige erkenning (lees: de erkenning voor bepaalde tijd) te verlengen. Dat de staatssecretaris het bezwaar in het bestreden besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard, is dus onjuist. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wordt vernietigd. De staatssecretaris zal daarom opnieuw moeten beslissen op het bezwaar.
5.1.2.
Voor zover het bezwaar zich richt tegen het besluit van 11 december 2023, is dat hoe dan ook na afloop van de looptijd van de erkenning, die, zoals eiseres immers zelf ook in haar aanvraag van augustus 2023 aanneemt, tot 1 juli 2017 liep. Daarvan neemt de staatssecretaris dus volgens de voorzieningenrechter inhoudelijk het juiste standpunt in dat die aanvraag om de erkenning te verlengen te laat is ingediend omdat de erkenning toen niet meer gold. Met andere woorden: verlenging van de erkenning moet je vragen binnen de looptijd van die erkenning. Dat blijkt ook uit die erkenning zelf. Daarna rest de mogelijkheid om een aanvraag te doen voor een nieuwe erkenning. Dit had echter moeten leiden tot ongegrondverklaring van het bezwaar in plaats van niet-ontvankelijkverklaring.
5.1.3.
Over het bezwaar voor zover dat gericht is tegen het besluit van 7 juli 2017 heeft de staatssecretaris ter zitting het standpunt ingenomen dat dit buiten de bezwaartermijn en dus te laat is ingediend en om die reden niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Of het bezwaar verschoonbaar te laat is ingediend, zoals eiseres stelt, kan de voorzieningenrechter nu niet overzien. Van het door eiseres gestelde voortdurende contact na 7 juli 2017 heeft hij namelijk geen stukken gezien. Dit is echter wel iets wat de staatssecretaris in het nieuwe besluit op bezwaar zal moeten onderzoeken.
5.1.4.
Over de termijn van de erkenning oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. In het besluit van 1 juli 2012 staat expliciet dat weer een erkenningstermijn van vijf jaar is gaan lopen. Dat zoals de staatssecretaris zegt, dit besluit niet meer is dan een formalisering van de naamswijziging van de erkenninghouder, volgt de voorzieningenrechter niet. Dit kan namelijk niet worden vastgesteld. Uit dat besluit blijkt verder op geen enkele manier dat bedoeld is om geen nieuwe termijn te laten aanvangen en met dit besluit slechts een geldingsduur van 2 jaar resteerde. Eiseres stelt dus terecht dat de erkenning afliep op 1 juli 2017. In januari 2017 heeft eiseres gevraagd om verlenging van die erkenning en dat was dus nog binnen de termijn. Met die termijn moet de staatssecretaris dus gaan rekenen. Formeel is er dan ook geen beletsel om het verzoek om verlenging van de erkenning in behandeling te nemen. Dat zegt nog niets over de uitkomst van de beslissing.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat de staatssecretaris opnieuw op het bezwaar zal moeten beslissen. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande geen reden om de rechtsgevolgen van besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
6.1.
De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft de staatssecretaris hiervoor een termijn van twaalf weken. In afwachting daarvan is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de staatssecretaris voor het beroep het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024 door mr. V. van Dorst, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.