Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die onder budgetbeheer staat en een PW-uitkering ontvangt, heeft op 30 oktober 2024 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, omdat hij in financiële problemen verkeert na arbeidsongeschiktheid door een ongeluk in 2018. De huur voor de maanden september, oktober en november 2024 is betaald, zij het met enige vertraging voor september en oktober. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker was uitgesproken op 7 juni 2024. Verweerster, Havensteder, heeft betoogd dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest in het verbeteren van zijn schuldensituatie en heeft verzocht om een kortere termijn voor het moratorium. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.