ECLI:NL:RBROT:2024:11859

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
11154534 CV EXPL 24-14894
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens hoge huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en twee huurders. De verhuurder, aangeduid als [eiser], heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning geëist vanwege een aanzienlijke huurachterstand van meer dan tien maanden. De huurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hebben erkend dat er een huurachterstand is, maar hebben persoonlijke omstandigheden aangevoerd die hen in deze situatie hebben gebracht, zoals werkloosheid en gezondheidsproblemen. Ondanks deze omstandigheden hebben de huurders geen adequate stappen ondernomen om hun financiële situatie te verbeteren of hulp te zoeken. De kantonrechter heeft overwogen dat de huurders hun betalingsverplichtingen niet zijn nagekomen en dat de persoonlijke omstandigheden niet voldoende zijn om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De rechter heeft geoordeeld dat het belang van de verhuurder om over de woning te kunnen beschikken zwaarder weegt dan het belang van de huurders om in de woning te blijven. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming is toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor de huurders om de woning te verlaten. Daarnaast zijn de huurders veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11154534 CV EXPL 24-14894
datum uitspraak: 15 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: [naam],
tegen

1.[gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagden,
die zelf procederen.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 juni 2024, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief van 8 juli 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief namens [eiser] van 9 oktober 2024, met één bijlage.
1.2.
Op 15 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was [eiser] aanwezig samen met zijn gemachtigde [naam]. Tevens was [gedaagde 1] aanwezig, die mede namens [gedaagde 2] is verschenen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] huren vanaf 1 juni 2021 een woning aan [adres] van [eiser].
2.2.
De huur bedraagt momenteel € 1.263,25 per maand en moet voor de eerste van de maand betaald worden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] eist – na wijziging van eis – samengevat:
  • de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om de woning te ontruimen;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan hem te betalen € 13.193,63 met rente vanaf datum dagvaarding en de lopende huur vanaf juli 2024;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit € 12,150,00 aan huur tot en met de maand juni 2024 en buitengerechtelijke kosten van € 1.043,63.
3.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een huurachterstand laten ontstaan. Deze huurachterstand rechtvaardigt dat de huurovereenkomst wordt ontbonden. Daarnaast zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de wettelijke rente over de huurachterstand verschuldigd en een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren het volgende tegen de eis van [eiser] aan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen de gevorderde huurachterstand. Diverse persoonlijke omstandigheden (minder werkgelegenheid aan de zijde van [gedaagde 1] en gezondheidsproblemen aan de zijde van [gedaagde 2]) hebben tot deze huurachterstand geleid. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] willen graag in het gehuurde blijven wonen en stellen dat zij inmiddels weer voldoende inkomsten hebben om de lopende huur te betalen. Zij willen graag een betalingsregeling treffen.

4.De beoordeling

Huurachterstand
4.1.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de huurachterstand tot en met oktober 2024 € 14.676,50 is. De juistheid van dit bedrag is niet (voldoende concreet) betwist door [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Zij worden daarom veroordeeld om dit bedrag aan [eiser] te betalen.
Ontbinding huurovereenkomst
4.2.
De huurder is verplicht om de huur op tijd te betalen. Dat hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet gedaan. Daarom vraagt [eiser] de huurovereenkomst te ontbinden. De rechter wijst dit alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Meestal zal een achterstand van meer dan drie maanden genoeg zijn, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld ook of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen (zie Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.3.
Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding bedroeg de huurachterstand al ruim tien maanden. De achterstand is gedurende de procedure nog verder opgelopen en bedraagt inmiddels circa 12 maanden. De persoonlijke omstandigheden aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] die tot deze huurachterstand hebben geleid, kunnen – hoe vervelend deze ook zijn – niet aan [eiser] worden tegengeworpen. Deze persoonlijke omstandigheden ontheffen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] namelijk niet van hun betalingsverplichtingen en maken niet dat daardoor ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd zou zijn. Daarbij weegt mee dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] diverse mogelijkheden hebben laten passeren om hulp in te schakelen. De standaard melding bij een huurachterstand aan de gemeente in het kader van het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening is door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in oktober/november 2023 tegengehouden. Op de rolzitting van 20 juni 2024 is [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voorgehouden dat zij – met hulp van de aanwezige schuldenfunctionaris – alsnog schuldhulpverlening bij de gemeente kunnen aanvragen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hiervan geen gebruik gemaakt. Dat had wel voor de hand gelegen, alleen al omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich kennelijk niet hebben kunnen houden aan hun toezegging om de lopende de huur te betalen. Ter zitting heeft [gedaagde 1] tegen deze achtergrond onvoldoende inzichtelijk gemaakt op grond waarvan aangenomen kan worden dat hij en [gedaagde 2] de lopende huur structureel wel kunnen (blijven) betalen en wat zij ondernemen om een oplossing te vinden voor hun schulden, waaronder de steeds verder oplopende huurschuld. Onder deze omstandigheden kan van [eiser] niet gevergd worden dat de huurovereenkomst wordt voortgezet.
4.4.
De omstandigheid dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met hun pasgeboren baby in de woning verblijven, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel. Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) moet bij een beslissing als de onderhavige, die betrekking heeft op de woonruimte van een minderjarige, het belang van het kind weliswaar een eerste overweging zijn, maar dat betekent niet dat de enkele aanwezigheid van een minderjarig kind zonder meer aan een vonnis strekkende tot ontruiming in de weg staat. Tijdens de mondelinge behandeling is aan [gedaagde 1] voorgehouden dat met schuldhulpverlening mogelijk alsnog voorkomen kan worden dat de woning daadwerkelijk wordt ontruimd (als een moratorium wordt aangevraagd en toegewezen). Daarvoor is in elk geval nodig dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op de kortst mogelijke termijn schuldhulpverlening aanvragen, met hulp van schuldhulpverlening (en zo nodig beschermingsbewind als dit door schuldhulpverlening gewenst wordt geacht) financieel orde op zaken stellen zodat de lopende huur kan worden betaald, en actief meewerken aan het doen van een aanbod aan al hun schuldeisers. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten (nu) dan wel echt in actie komen.
4.5.
Alles overwegende is de kantonrechter van oordeel dat het belang van [eiser] om weer over het gehuurde te kunnen beschikken op dit moment zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om in het gehuurde te kunnen blijven wonen. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning wordt daarom toegewezen.
Ontruimingstermijn en gebruiksvergoeding
4.6.
Omdat de huurovereenkomst wordt ontbonden, moeten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning met al hun spullen verlaten. Dat moet binnen veertien dagen nadat dit vonnis is betekend. Tot en met de dag van de ontruiming moeten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een gebruiksvergoeding van € 1.263,25 per maand betalen (artikel 7:225 BW). [eiser] heeft niet uitgelegd waarom [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een vergoeding moeten betalen voor de rest van die maand. Het deel van de eis dat daarop ziet wordt daarom afgewezen. Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels (artikel 7:248 BW) als voor het verhogen van de huur.
Betalingsregeling
4.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een betalingsregeling voorgesteld van € 350,00 per maand naast de lopende huur. [eiser] is niet akkoord gegaan met het voorstel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW is de kantonrechter niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen zonder instemming van [eiser]. Het staat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uiteraard vrij om na het wijzen van het vonnis alsnog te proberen een betalingsregeling te treffen met [eiser]. In dat geval zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarvoor contact moeten opnemen met de gemachtigde van [eiser].
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
De gevorderde incassokosten van € 1.043,63 worden afgewezen. In de huurovereenkomst staat onder 10.10 en 10.13 hierover namelijk een oneerlijke bepaling. Omdat die bepaling oneerlijk is, mag [eiser] daar geen beroep op doen en kan hij ook geen aanspraak maken op de incassokosten uit de wet. [1] De bepaling is oneerlijk, omdat daarin staat dat [eiser] administratiekosten van € 45,00 in rekening mag brengen bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wanneer de huur niet op tijd betaald is. Op grond van de wet zouden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] alleen de wettelijke rente en (nadat een zogenaamde 14-dagen brief is gestuurd) incassokosten moeten betalen wanneer zij de huur te laat betalen. [eiser] wijkt met deze bepaling dus in het nadeel van een consument af van de wet door zichzelf daarnaast de mogelijkheid te geven direct administratiekosten in rekening te brengen. Dat maakt deze bepaling oneerlijk. Daarbij is het in beginsel niet van belang of de administratiekosten van € 45,00 door [eiser] daadwerkelijk in rekening zijn gebracht bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
Er zijn verder geen oneerlijke bepalingen
4.9.
De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
Rente
4.10.
Ter zitting heeft [eiser] zijn eis verminderd in die zin dat hij niet langer aanspraak maakt op de rente tot de dagvaarding. De rente wordt voor het overige toegewezen op de wijze zoals onder deze beslissing staat vermeld, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat niet hebben betwist.
Proceskosten
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan [eiser] moeten betalen op € 139,56 aan dagvaardingskosten, € 706,00 aan griffierecht, € 812,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 406,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.792,56. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
4.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen € 14.676,50 aan huurachterstand tot en met oktober 2024, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag dat aan huurachterstand, na iedere wijziging, heeft opengestaan vanaf 7 juni 2024 (datum dagvaarding) tot de dag dat volledig is betaald;
5.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van [eiser] te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om vanaf november 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan [eiser] te betalen € 1.263,25 per maand met de verhoging die is toegestaan;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.792,56;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
62828

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021 (Dexia).