ECLI:NL:RBROT:2024:11857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
11077773 CV EXPL 24-11450
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsregeling in vaststellingsovereenkomst en nakoming van betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die handelt onder de naam [handelsnaam], en gedaagde, die zelf procedeert. Eiser heeft gedaagde aangesproken op een betalingsregeling die voortvloeit uit een vaststellingsovereenkomst die op 7 oktober 2022 is gesloten. Gedaagde heeft een betalingsachterstand laten ontstaan en is per 11 november 2022 in verzuim geraakt. Eiser vordert een bedrag van € 8.925,94, bestaande uit een hoofdsom van € 8.345,35 en rente van € 580,59, en heeft verzocht om veroordeling in de proceskosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde in verzuim is met de betalingsverplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. Gedaagde heeft echter aangevoerd dat eiser afstand heeft gedaan van zijn vorderingsrechten door in gesprek te gaan over een nieuwe betalingsregeling. De rechter oordeelt dat er geen afstand van vorderingsrechten is gedaan, omdat dit niet tussen partijen is overeengekomen. Gedaagde heeft ook betwist dat het bedrag in de vaststellingsovereenkomst correct is, maar heeft dit niet met bewijs onderbouwd. De kantonrechter concludeert dat, voor zover het bedrag niet klopt, dit voor rekening van gedaagde komt.

Daarnaast heeft gedaagde een bedrag van € 1.620,46 aan verkeersboetes genoemd, dat volgens hem door eiser zou zijn kwijtgescholden. De kantonrechter oordeelt dat dit bedrag inderdaad is kwijtgescholden, waardoor het te betalen bedrag van gedaagde aan eiser wordt verlaagd naar € 6.724,89. De wettelijke rente wordt toegewezen over dit bedrag vanaf de datum van verzuim. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.168,84 worden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11077773 CV EXPL 24-11450
datum uitspraak: 8 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],die handelt onder de naam [handelsnaam],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats],
eiser,
gemachtigde: Armaere Incassospecialisten & Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 19 april 2024, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief van 24 juni 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van [eiser] van 27 september 2024, met bijlagen;
  • de op 27 september 2024 ter griffie ontvangen stukken van [gedaagde].
1.2.
Op 8 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser] met mr. Maathuis en [gedaagde].

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft bij [eiser] verschillende auto’s geleased. In het kader van deze leaseovereenkomsten heeft [gedaagde] een betalingsachterstand laten ontstaan.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 7 oktober 2022 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten. Hierin is opgenomen dat [gedaagde] aan [eiser] per 7 oktober 2022 een bedrag van € 8.955,35 aan [eiser] verschuldigd is. In de vaststellingsovereenkomst is ook een betalingsregeling opgenomen. Op grond van deze betalingsregeling moet [gedaagde] met ingang van 10 oktober 2022 maandelijks € 610,00 aan [eiser] betalen. Dit bedrag moet telkens uiterlijk op de tiende van de maand voldaan zijn. Als een betaling niet of niet tijdig door [gedaagde] wordt voldaan, is het dan nog openstaande bedrag direct opeisbaar zonder verdere ingebrekestelling. Ook is [gedaagde] vanaf dat moment de wettelijke rente over het dan nog openstaande bedrag aan [eiser] verschuldigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 8.925,94 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 8.345,35 en rente van € 580,59 (berekend tot en met 19 april 2024).
3.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende. [gedaagde] heeft in de maand november 2022 niet voldaan aan de maandelijkse betalingsverplichting. [gedaagde] is daarom per 11 november 2022 in verzuim met de verplichtingen die uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeien. Dit betekent dat het nog openstaande bedrag van € 8.345,35 direct opeisbaar is. Daarnaast is [gedaagde] de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd vanaf 11 november 2022.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [gedaagde] erkent dat hij de afspraken zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen, maar volgens [gedaagde] heeft [eiser] afstand gedaan van de rechten die hij aan de vaststellingsovereenkomst ontleent door na 11 november 2022 met [gedaagde] in gesprek te gaan over een nieuwe betalingsregeling. Voor zover [eiser] geen afstand zou hebben gedaan van de rechten die hij aan de vaststellingsovereenkomst ontleent, voert [gedaagde] aan dat hij minder aan [eiser] verschuldigd is dan het bedrag dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen. Volgens [gedaagde] klopt het bedrag dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen niet en moet dit een lager bedrag zijn. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] in ieder geval op 3 mei 2023 toegezegd een bedrag van € 1.620,46 aan verkeersboetes kwijt te schelden en in mindering te brengen op het nog openstaande bedrag.

4.De beoordeling

Vaststellingsovereenkomst
4.1.
Tussen partijen staat vast dat zij op 7 oktober 2022 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waarin is opgenomen dat [gedaagde] een bedrag van € 8.955,35 aan [eiser] moet betalen. Partijen zijn het er ook over eens dat [gedaagde] vanaf 11 november 2022 in verzuim is met het voldoen aan de maandelijkse betalingsverplichtingen die uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeien. Dit betekent dat op grond van de vaststellingsovereenkomst het nog openstaande bedrag van € 8.345,35 direct opeisbaar is. De vordering van [eiser] is daarom in beginsel toewijsbaar. [gedaagde] heeft verschillende verweren gevoerd die ertoe strekken dat hij het gevorderde bedrag niet of niet geheel hoeft te betalen. Die verweren worden hierna besproken.
Gesprekken over een nieuwe betalingsregeling
4.2.
[gedaagde] voert primair aan dat [eiser] afstand heeft gedaan van de rechten die hij aan de vaststellingsovereenkomst ontleent door met [gedaagde] in gesprek te gaan over een nieuwe betalingsregeling. Uit de stukken blijkt dat er na 11 november 2022 – het moment waarop [gedaagde] in verzuim is getreden – op diverse momenten contact is geweest tussen [eiser] en [gedaagde] over de mogelijkheid om een nieuwe betalingsregeling af te spreken. Ondanks diverse pogingen daartoe, zijn er na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst geen nieuwe afspraken gemaakt tussen partijen over het afbetalen van de betalingsachterstand. Anders dan [gedaagde] aanvoert, leidt het enkele feit dat tussen partijen gesproken is over het maken van nieuwe afspraken er niet toe dat de bestaande afspraken zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst zijn komen te vervallen. Afstand van een vorderingsrecht moet tussen partijen zijn overeengekomen (artikel 6:160 BW) en daarvan is geen sprake nu [eiser] dit aanbod niet heeft gedaan. Dat [eiser] ervoor openstond om over een nieuwe betalingsregeling te onderhandelen, maakt dan ook niet dat [eiser] daarmee afstand heeft gedaan van zijn vorderingsrechten op grond van de vaststellingsovereenkomst. Dit verweer slaagt daarom niet.
Juistheid bedrag in vaststellingsovereenkomst
4.3.
[gedaagde] voert verder aan dat hij een lager bedrag verschuldigd is aan [eiser] dan het bedrag dat is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst. [gedaagde] heeft deze stelling, hoewel door [eiser] gemotiveerd betwist, niet met stukken onderbouwd. Dat [gedaagde] een lager bedrag aan [eiser] verschuldigd is dan in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen, is dan ook niet komen vast te staan. Daarbij is de kantonrechter van oordeel dat, voor zover het bedrag dat is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst inderdaad niet zou kloppen, dit voor rekening en risico van [gedaagde] komt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [eiser] op 14 augustus en 14 september 2022 een overzicht van de openstaande facturen en verkeersboetes en de door [gedaagde] verrichte betalingen, samen met een kopie van de facturen en de verkeersboetes, naar [gedaagde] heeft gezonden. [gedaagde] heeft dan ook voldoende tijd en gelegenheid gehad om te controleren welk bedrag hij aan [eiser] verschuldigd was voordat hij de vaststellingsovereenkomst tekende. Dat [gedaagde] dit niet heeft gedaan, kan niet aan [eiser] worden tegengeworpen. [gedaagde] heeft er zelf voor gekozen om zich te verbinden aan het betalen van het bedrag dat in de vaststellingsovereenkomst genoemd staat, zonder te controleren of dit bedrag klopt. Onder deze omstandigheden kan [gedaagde] er zich in deze procedure niet meer op beroepen dat het destijds afgesproken bedrag niet klopt. Ook dit verweer slaagt daarom niet.
Kwijtschelding verkeersboetes
4.4.
Ten aanzien van het bedrag van € 1.620,46 dat volgens [gedaagde] door [eiser] zou zijn kwijtgescholden, overweegt de kantonrechter het volgende. In een e-mail van 3 mei 2023, die door [naam] – die destijds optrad als incassogemachtigde voor [eiser] - namens [eiser] aan [gedaagde] is gezonden, staat het volgende:
‘[eiser] heeft ons gevraagd de bedragen aangaande de parkeerboetes en boetes ivm snelheidsovertredingen buiten het te vorderen bedrag te houden. Gezien de immer prettige relatie tussen u en [eiser], zal [eiser] hierover zelf met u contact opnemen. Totaal gaat het om een bedrag van € 1.620,46.’Uit deze bewoordingen valt naar het oordeel van de kantonrechter niet af te leiden dat, zoals door [eiser] ter zitting is gesteld, het bedrag van € 1.620,46 slechts buiten beschouwing werd gelaten voor de betalingsregeling die in diezelfde e-mail werd voorgesteld en ook niet dat dit bedrag enkel zou worden kwijtgescholden als [gedaagde] akkoord zou gaan met de betreffende betalingsregeling. In deze e-mail heeft [eiser] een aanbod tot afstand gedaan zonder dat daar enige voorwaarde aan verbonden was. Nu vast staat dat [gedaagde] van dit aanbod heeft kennisgenomen en het niet onverwijld heeft afgewezen, is zijn verbintenis tot betaling voor het bedrag van € 1.620,46 teniet gegaan (6:160 lid 2 BW). [gedaagde] krijgt daarom op dit punt gelijk.
Conclusie te betalen bedrag
4.5.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] een bedrag van € 6.724,89 aan [eiser] moet betalen. Dit is het bedrag dat [gedaagde] op grond van de vaststellingsovereenkomst nog aan [eiser] moet betalen (€ 8.345,35), verminderd met het hiervoor genoemde bedrag van € 1.620,46. De vordering van [eiser] wordt voor dit deel toegewezen.
Rente
4.6.
[eiser] heeft de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom gevorderd, die volgens hem berekend tot 19 april 2024 € 580,59 bedraagt. Dat bedrag aan rente is echter berekend over de oorspronkelijk gevorderde hoofdsom van € 8.345,35. Omdat hiervoor geoordeeld is dat [gedaagde] slechts een bedrag van € 6.724,89 verschuldigd is, is het door [eiser] berekende bedrag aan rente onjuist en kan dat niet worden toegewezen. In plaats daarvan wordt de wettelijke rente toegewezen over een bedrag van € 6.724,89 vanaf de datum waarop [gedaagde] in verzuim is (11 november 2022).
Proceskosten
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat hij grotendeels ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 107,84 aan dagvaardingskosten, € 248,00 aan griffierecht, € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.168,84. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
4.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 6.724,89 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 11 november 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.168,84;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken.
62828