Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 19 april 2024, met bijlagen;
- het antwoord;
- de brief van 24 juni 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van [eiser] van 27 september 2024, met bijlagen;
- de op 27 september 2024 ter griffie ontvangen stukken van [gedaagde].
2.De feiten
3.Het geschil
- [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 8.925,94 met rente;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.De beoordeling
‘[eiser] heeft ons gevraagd de bedragen aangaande de parkeerboetes en boetes ivm snelheidsovertredingen buiten het te vorderen bedrag te houden. Gezien de immer prettige relatie tussen u en [eiser], zal [eiser] hierover zelf met u contact opnemen. Totaal gaat het om een bedrag van € 1.620,46.’Uit deze bewoordingen valt naar het oordeel van de kantonrechter niet af te leiden dat, zoals door [eiser] ter zitting is gesteld, het bedrag van € 1.620,46 slechts buiten beschouwing werd gelaten voor de betalingsregeling die in diezelfde e-mail werd voorgesteld en ook niet dat dit bedrag enkel zou worden kwijtgescholden als [gedaagde] akkoord zou gaan met de betreffende betalingsregeling. In deze e-mail heeft [eiser] een aanbod tot afstand gedaan zonder dat daar enige voorwaarde aan verbonden was. Nu vast staat dat [gedaagde] van dit aanbod heeft kennisgenomen en het niet onverwijld heeft afgewezen, is zijn verbintenis tot betaling voor het bedrag van € 1.620,46 teniet gegaan (6:160 lid 2 BW). [gedaagde] krijgt daarom op dit punt gelijk.