Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 oktober 2024, met producties 1 tot en met 20;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stipter B.V. en Keesy B.V. Stipter, een softwarebedrijf dat zich richt op oplossingen voor jeugdzorg en Wmo, vorderde de opheffing van conservatoir beslag dat Keesy had gelegd onder de gemeenten Opmeer en Koggenland. Stipter stelde dat er geen rechtsgrond was voor de vordering van Keesy, aangezien er geen samenwerkingsovereenkomst tot stand was gekomen. Keesy, dat zich ook richt op het sociaal domein, voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vordering van Stipter.
De voorzieningenrechter oordeelde dat Stipter niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vordering van Keesy ondeugdelijk was. De rechter constateerde dat beide partijen in gesprek waren over een samenwerking en dat er al financiële afspraken waren gemaakt, ondanks dat er geen definitieve overeenkomst was gesloten. De rechter wees erop dat Keesy recht had op vergoeding van de gemaakte kosten tot dat moment, en dat de precieze omvang van de betalingsverplichting in een bodemprocedure moest worden vastgesteld.
Uiteindelijk werd de vordering van Stipter afgewezen en werd Stipter veroordeeld in de proceskosten van Keesy, die in totaal € 1.973,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de intenties en gemaakte afspraken tussen partijen, zelfs als er geen formele overeenkomst is gesloten.