ECLI:NL:RBROT:2024:11853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/10/687529 / KG ZA 24-973
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag in kort geding tussen softwarebedrijven Stipter B.V. en Keesy B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stipter B.V. en Keesy B.V. Stipter, een softwarebedrijf dat zich richt op oplossingen voor jeugdzorg en Wmo, vorderde de opheffing van conservatoir beslag dat Keesy had gelegd onder de gemeenten Opmeer en Koggenland. Stipter stelde dat er geen rechtsgrond was voor de vordering van Keesy, aangezien er geen samenwerkingsovereenkomst tot stand was gekomen. Keesy, dat zich ook richt op het sociaal domein, voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vordering van Stipter.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Stipter niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vordering van Keesy ondeugdelijk was. De rechter constateerde dat beide partijen in gesprek waren over een samenwerking en dat er al financiële afspraken waren gemaakt, ondanks dat er geen definitieve overeenkomst was gesloten. De rechter wees erop dat Keesy recht had op vergoeding van de gemaakte kosten tot dat moment, en dat de precieze omvang van de betalingsverplichting in een bodemprocedure moest worden vastgesteld.

Uiteindelijk werd de vordering van Stipter afgewezen en werd Stipter veroordeeld in de proceskosten van Keesy, die in totaal € 1.973,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de intenties en gemaakte afspraken tussen partijen, zelfs als er geen formele overeenkomst is gesloten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/687529 / KG ZA 24-973
Vonnis in kort geding van 28 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STIPTER B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
eiseres,
advocaat mr. M.H. Godthelp te IJmuiden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KEESY B.V.,
gevestigd te Berg en Dal,
gedaagde,
advocaat mr. P. Bavelaar te Amsterdam.
Partijen worden hierna Stipter en Keesy genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 28 oktober 2024, met producties 1 tot en met 20;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3.
1.2.
Op 14 november 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens Stipter zijn aanwezig geweest de heren [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door mr. Godthelp. Mr. Godthelp heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Namens Keesy is aanwezig geweest de heer [persoon C] , bijgestaan door mr. Bavelaar. Ook zij hebben het woord gevoerd.

2.De feiten

2.1.
Stipter is een softwarebedrijf in het sociaal domein en richt zich met name op oplossingen voor jeugdzorg en Wmo. Keesy is in 2021 opgerichte onderneming die zich eveneens richt op het sociaal domein en in het bijzonder communicatiesoftware voor gemeenten.
2.2.
In de loop van 2023 zijn partijen met elkaar in gesprek geraakt over het aangaan van een samenwerking, met als doel gezamenlijk een totale software-oplossing aan gemeenten te kunnen bieden. In november 2023 heeft Stipter zich in dat kader ingeschreven voor een door de gemeenten Opmeer en Koggenland uitgeschreven aanbesteding. De kosten voor de gemeenten bedroegen op basis van de inschrijving van Stipter € 450.000,- aan implementatiekosten en jaarlijks een bedrag van € 35.689,- aan licentiekosten. Op 15 december 2023 hebben de gemeenten het project voorlopig aan Stipter gegund.
2.3.
Na de voorlopige gunning heeft een verificatiegesprek plaatsgevonden met de aanbestedende gemeenten. Namens Stipter is [persoon B] bij dit gesprek aanwezig geweest en namens Keesy [persoon C] . Tijdens dit gesprek hebben de gemeenten te kennen gegeven de wens te hebben om de eenmalige implementatiekosten uit te smeren over meerdere jaren om meer draagkracht te creëren bij de gemeenteraden die nog akkoord moesten gaan. Stipter heeft de gemeenten toegezegd de implementatiesom te spreiden over een periode van 5 jaar.
2.4.
Op 21 december 2023 heeft [persoon B] naar aanleiding van het verificatiegesprek een resumé / actiebesluitenlijst opgesteld en naar onder andere [persoon C] gestuurd.
[persoon C] heeft hierop gereageerd:
‘Goedemorgen,
Helder en volledig, met als enige aanvulling, [naam 1] en [naam 2] zijn beide voorstander om alvast te beginnen voordat contract getekend is. Ik ook
In het nagesprek van [naam 2] en mijzelf (in de inspirerende omgeving van de Bibliotheek van Opmeer) is besproken dat we op korte termijn een meeting plannen om de architectuur van de oplossing voor Opmeer en Koggenland te bepalen. Hierbij worden tenminste [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] (nieuwe IT manager), [naam 5] en de engelssprekende Java ontwikkelaar (naam?) uitgenodigd.
@ [naam 2] , kan jij deze deze week nog inplannen voordat de agenda’s weer vollopen?
Groet,
[naam 5] ’
2.5.
Op 2 februari 2024 is de aanbesteding definitief aan Stipter gegund.
2.6.
Op 9 februari 2024 heeft [persoon C] aan [persoon B] gemaild:
‘ [naam 2] ,
Net niet meer aan toegekomen in ons gesprek zojuist...
Ik wil komende week onze afspraken over O&K concretiseren. Mag een “groot” contract zijn maar hoeft mijns inziens zeker niet.
Ook over het facturatie schema moeten we nog een afspraak maken.
Ik neem aan dat het contract met O&K is getekend of zeer binnenkort, dus wij willen na tekening van de opdracht ook een percentage van de voor ons afgesproken implementatiesom dan aan jullie factureren.
Wellicht heb jij ook al nagedacht over de consequentie van de toezegging om de implementatiesom te splitsen over de komende vijf jaar. Dat ligt voor Stipter natuurlijk net even anders dan voor Keesy als startup. die nu een ander pad bewandelt dan de route waarin alleen het communicatie concept in de markt wordt gezet.
(…)’
2.7.
In maart en april 2024 hebben partijen geprobeerd een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst op te stellen.
2.8.
Tussen 24 mei en 27 mei 2024 heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen Stipter en Keesy, waarbij [persoon C] heeft geschreven:
‘(…) Ik bemerk dat de processen binnen Stipter meer tijd kosten dan gepland, ondanks de gezamenlijke insteek om de samenwerking voortvarend op te pakken.
Wij zijn nu bijna vijf maanden bezig met Opmeer en Koggenland maar hebben nog geen formele opdracht of een handtekening op papier.
Gelukkig loopt de operationele samenwerking wel voorspoedig en liggen we nog steeds op schema. Het resultaat is dat onze investering in uren inmiddels de 75.000 euro is gepasseerd en daarom willen we graag wat “grond onder de voeten” om door te kunnen gaan met de werkzaamheden voor gemeente Opmeer en de gemeente Koggenland.
Bij deze vragen we een formeel akkoord van jou dat tenminste alle door ons besteedde uren aan dit project kunnen worden gefactureerd aan Stipter á 100 euro per uur excl. BTW tot een maximum van 100.000 euro excl. BTW. Uiteraard vervangt t.z.t. de geformaliseerde en ondertekende afspraak zoals verwoord in onze e-mail dd. 29 april jl. het nu gevraagde formele akkoord.
Voor ons volstaat een akkoordverklaring als reply op deze e-mail.’
2.9.
Hierop heeft [persoon B] gereageerd:
‘Volledig begrijpelijk, omdat ook de overeenkomst over de implementatie Opmeer Koggenland nog niet geformaliseerd is, dat er vanuit Keesy in ieder geval enige borging moet zijn voor de uitgevoerde/uit te voeren implementatiewerkzaamheden. Het heeft inderdaad te lang geduurd voordat de vervolgstap gemaakt is. En daarom langs deze weg ook de akkoordverklaring vanuit Stipter inzake onderstaande.’
2.10.
In juni en juli 2024 hebben partijen verder onderhandeld over de financiële voorwaarden van de samenwerking. Op 30 juli 2024 heeft Stipter aangegeven zich genoodzaakt te zien de samenwerking te beëindigen.
2.11.
Op 17 september 2024 heeft Keesy, met verlof van de voorzieningenrechter, conservatoir derdenbeslag gelegd onder de gemeenten Opmeer en Koggenland ten laste van Stipter (hierna: de beslagen).

3.Het geschil

3.1.
Stipter vordert samengevat - de opheffing van de beslagen, met veroordeling van Keesy in de proceskosten.
3.2.
Stipter legt aan haar vordering ten grondslag dat het uiteindelijk niet is gekomen tot een samenwerkingsovereenkomst tussen Stipter en Keesy, zodat de factuur van € 100.000,- die Keesy heeft gestuurd geen rechtsgrond heeft. Voor zover al sprake was van een overeenkomst, heeft Stipter deze terecht beëindigd aangezien Keesy zich in de onderhandelingen een zodanige positie ingenomen dat een redelijke deal niet meer gesloten zou kunnen worden. Daarmee heeft Keesy geen recht op enige schadevergoeding. Dat betekent dat de vordering van Keesy tot betaling welk bedrag dan ook ondeugdelijk is en het beslag moet worden opgeheven, aldus Stipter.
3.3.
Keesy voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van Stipter, met veroordeling van Stipter in de proceskosten. Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven (onder meer) indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg van Stipter ligt om met inachtneming van de beperkingen van het kort geding aannemelijk te maken dat de door de Keesy gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Stipter is daar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd.
4.2.
Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en de overgelegde stukken komt het beeld naar voren dat sprake is van twee partijen die hebben ingezet op een langdurige samenwerking in het kader van het samenstellen en aanbieden van een softwarepakket. Al voordat werd deelgenomen aan de aanbestedingsprocedure bij de gemeenten Opmeer en Koggenland hebben partijen in grote lijnen financiële afspraken gemaakt. Ook hebben partijen, zowel in de periode voorafgaand aan de aanbestedingsprocedure als daarna, werk verricht met als doel het product uiteindelijk aan de gemeenten te kunnen leveren. Na de gunning hebben partijen geprobeerd om de onderlinge afspraken verder uit te werken en op papier te zetten. Gedurende dat proces is gebleken dat, met name op het financiële vlak, een fors verschil van inzicht bestond. Het is partijen uiteindelijk niet gelukt om overeenstemming te bereiken en Stipter heeft op enig moment onderhandelingen beëindigd.
4.3.
In deze procedure kan in het midden blijven of partijen al een volmaakte overeenkomst hadden gesloten, welke financiële afspraken precies zijn gemaakt en ook of de samenwerking door Stipter al dan niet rechtmatig is beëindigd. Van (doorslaggevend) belang is de mailwisseling op 24 en 27 mei 2024. De mail van Keesy moet worden bezien in het licht van de hiervoor omschreven gang van zaken, waarbij partijen al langere tijd met elkaar in gesprek waren, werk hebben verricht en – dus – kosten hebben gemaakt. Dit leidt tot de concrete vraag van Keesy of de tot dan toe gemaakte uren van Keesy tegen een bedrag van € 100,- per uur tot aan maximum van € 100.000,- kunnen worden gedeclareerd. Het antwoord van Stipter hierop kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet anders worden gelezen dan dat Stipter akkoord gaat met het voldoen van de gemaakte kosten.
4.4.
Gelet op de zinssnede in de mail van Keesy ‘Uiteraard vervangt t.z.t. de geformaliseerde en ondertekende afspraak zoals verwoord in onze e-mail dd. 29 april jl. het nu gevraagde formele akkoord’, hadden partijen op dat moment de intentie om uiteindelijk andere, definitieve afspraken te maken voor de gehele looptijd van het contract met de gemeenten. Dat het uiteindelijk niet zover is gekomen, betekent echter niet dat Keesy geen aanspraak meer kan maken op het door haar gevraagde en door Stipter geaccordeerde vergoeding van de tot dan toe gemaakte kosten. De precieze omvang van de betalingsverplichting, in het licht van alle omstandigheden – waaronder de omstandigheid dat de hele samenwerking uiteindelijk niet door is gegaan – moet in de bodemprocedure worden vastgesteld. Dat geldt ook voor de nadere onderbouwing van de gemaakte uren. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter onwaarschijnlijk dat Stipter niets aan Keesy verschuldigd is en is niet voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een ondeugdelijke vordering. Een belangenafweging maakt het voorgaande niet anders. De vordering van Stipter wordt daarom afgewezen.
4.5.
Stipter wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten worden aan de zijde van Keesy begroot op € 688,- aan griffierecht, € 1.107,- aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.973,-. Daar kan nog een verhoging bij komen op de wijze zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
a. wijst de vordering af,
veroordeelt Stipter in de proceskosten van Keesy, tot op heden begroot op € 1.973,-. Als Stipter niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Stipter € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024.3144/1876