In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Zongeadviseerd B.V. [eiser] vorderde betaling van achterstallig salaris en vakantiegeld, omdat Zongeadviseerd per 1 mei 2024 was gestopt met het betalen van zijn salaris, ondanks herhaalde verzoeken. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] op basis van zijn arbeidsovereenkomst, die op 1 maart 2024 was ingegaan, recht had op salaris over de periode van 1 mei tot en met 15 juli 2024, alsook op vakantiegeld. Zongeadviseerd betwistte de vordering en stelde dat [eiser] per 1 april 2024 uit dienst was getreden, maar de kantonrechter oordeelde dat Zongeadviseerd deze stelling niet had onderbouwd. De kantonrechter wees de vordering van [eiser] toe, inclusief de wettelijke verhoging en rente, en veroordeelde Zongeadviseerd tot betaling van de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiser] direct recht had op betaling, ook als Zongeadviseerd in hoger beroep zou gaan.