ECLI:NL:RBROT:2024:11834

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
C/10/675361 / HA ZA 24-229
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontbindingsbesluit van vennootschap op basis van aandeelhoudersovereenkomst

In deze zaak zijn [eiseres] en [gedaagde] gezamenlijk aandeelhouders van een vennootschap. De medeaandeelhouder, [naam bedrijf], heeft met een gewone meerderheid van stemmen besloten om de vennootschap te ontbinden. [eiseres] vordert vernietiging van dit besluit, stellende dat de aandeelhoudersovereenkomst een meerderheid van 60% vereist voor een dergelijk besluit. [gedaagde] betwist dat [eiseres] partij is bij de aandeelhoudersovereenkomst, omdat deze is getekend door [eiseres] in oprichting en niet voldaan is aan artikel 2:204 lid 1 BW. De rechtbank oordeelt dat het besluit tot ontbinding in strijd is met de aandeelhoudersovereenkomst en vernietigt het besluit. De rechtbank stelt vast dat de statuten van de vennootschap niet prevaleren boven de aandeelhoudersovereenkomst en dat het niet volgen van de aandeelhoudersovereenkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] toe en veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/675361 / HA ZA 24-229
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. U. Acker LLM. te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. R.Q. Potter te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.Samenvatting

1.1.
[eiseres] en [naam bedrijf] zijn gezamenlijk (voor 49,75% respectievelijk 50,25%) aandeelhouder van [gedaagde]. [naam bedrijf] heeft met een gewone meerderheid van stemmen besloten om [gedaagde] te ontbinden. [eiseres] vordert vernietiging van dit besluit. Zij doet daarbij een beroep op de aandeelhoudersovereenkomst, die een meerderheid van 60% voorschrijft voor dit besluit. Volgens [gedaagde] is [eiseres] geen partij bij de aandeelhoudersovereenkomst, omdat deze is getekend door [eiseres] in oprichting en niet is voldaan aan artikel 2:204 lid 1 BW. Afgezien daarvan kan de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst volgens [gedaagde] niet van haar en [naam bedrijf] worden verlangd en bovendien gaan volgens haar de statuten van [gedaagde] – waar een gewone meerderheid is voorgeschreven voor een besluit tot ontbinding van de vennootschap – voor op de aandeelhoudersovereenkomst. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] toe en vernietigt het ontbindingsbesluit. Door het niet volgen van de aandeelhoudersovereenkomst is het besluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:15 lid 1 sub b BW).

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 maart 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de oproepingsbrief van 30 mei 2024 voor de mondelinge behandeling op 8 oktober 2024;
  • de producties 30 tot en met 42 van [eiseres];
  • de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling;
  • de mondelinge behandeling van 8 oktober 2024.
2.2.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[naam bedrijf] is een technologiebedrijf dat (software-)diensten en hardware aanbiedt voor digitaal gestuurde klimaatsystemen in kantoorgebouwen.
3.2.
[eiseres] is de persoonlijke holding van [naam 1].
3.3.
[gedaagde] is opgericht op 11 februari 2020 door [naam 2] (via zijn beheermaatschappij), de vader van [naam 1]. [gedaagde] is een samenwerkingsverband om de klimaattechnologie van [naam bedrijf] in Nederland, België en Luxemburg te verkopen.
3.4.
Bij oprichting was de beheersmaatschappij van [naam 2] 100% aandeelhouder, maar was beoogd dat [gedaagde] een joint venture zou worden met als meerderheidsaandeelhouder [naam bedrijf]. Later, op 26 november 2021, zijn de aandelen in [gedaagde] overgedragen aan [naam bedrijf] en [eiseres] (zie hierna onder 3.8)
3.5.
Bij e-mail van 7 juni 2021 heeft [naam 3] van [naam bedrijf] aan [eiseres] bericht:
“anbei noch einmal die letzten Dokumente, die die rechtliche Zusammenarbeit regeln sollen für unsere Diskussion am Dienstag.”
Bij deze e-mail zijn twee documenten gevoegd, namelijk de “akte van statutenwijziging_v2” en de “SHA [naam bedrijf]_markup AKD”.
3.6.
Op 25 oktober 2021 heeft [naam 3] [eiseres] als volgt bericht.
“ich habe noch einmal in den Unterlagen nachgeschaut. Für den morgigen Termin ist es notwendig, dass die bislang für [gedaagde] erstellten (Standard)Statuten noch analog des geplanten Shareholder Agreements angepasst werden. Hierzu hatte seinerzeit unser Anwalt die beigefügte niederländische Variante entworfen sowie eine hierzu vorhandene englische Übersetzung.
Ich bitte euch, dies in dem morgigen Notartermin ebenfalls zu beurkunden und die Punkte ggf. mit dem Notar noch einmal durchzugehen. Es handelt sich - wie gesagt - um eine Harmonisierung der bisherigen Statuten mit dem Shareholder Agreement.”
3.7.
Op 26 oktober 2021 zijn [eiseres] in oprichting en [naam bedrijf] bij de notaris geweest. Zij hebben toen een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. In artikel 7.2 daarvan staat:
“ the following resolutions by the General Meeting require a majority of at least 60% of the votes:
(…)
b. the dissolution of the Company;”
3.8.
Op 26 november 2021 heeft de beheermaatschappij van [naam 2] haar aandelen in [gedaagde] blijkens de leveringsakte voor 50,25% overgedragen aan [naam bedrijf] en voor 49,75% aan [eiseres]. Ook is toen de statutenwijziging gepasseerd.
3.9.
Op 4 december 2023 heeft een aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden met als enige agendapunt de ontbinding van [gedaagde]. [naam bedrijf] heeft voor het besluit gestemd. [eiseres] heeft tegen het besluit gestemd.
3.10.
[eiseres] heeft vervolgens een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter in deze rechtbank en heeft onder andere gevorderd om [naam bedrijf] te verbieden aan het op 4 december 2023 genomen ontbindingsbesluit uitvoering te geven, totdat over de geldigheid van dat besluit is beslist. De voorzieningenrechter heeft zich bij vonnis van 15 december 2023 (met zaaknummer / rolnummer C/l0/669937 / KG ZA 23-1088) onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres].
3.11.
[eiseres] heeft daarna een arbitraal kort geding volgens het NAI reglement aangespannen. In het arbitraal vonnis van 16 februari 2024 is het [naam bedrijf] en [gedaagde] verboden om het ontbindingsbesluit te implementeren en om richting bestaande en potentiële klanten, partners, leveranciers en andere derde partijen te communiceren dat [gedaagde] wordt ontbonden en dat haar activiteiten in de Benelux worden gestaakt, onder de voorwaarde dat [eiseres] binnen veertien dagen na datum van de arbitrale uitspraak de bodemprocedure tot vernietiging aanhangig heeft gemaakt.
3.12.
[gedaagde] en [naam bedrijf] hebben op 15 april 2024 een vordering tot vernietiging van dit arbitrale vonnis ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het besluit tot ontbinding van [gedaagde] per 31 december 2023, genomen op de aandeelhoudersvergadering van 4 december 2023, vernietigt, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten inclusief de nakosten, te vermeerderen met rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het centrale geschilpunt in deze zaak is de vraag of het besluit tot ontbinding van [gedaagde] vernietigbaar is. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het besluit vernietigbaar is, omdat het is genomen in strijd met artikel 7.2 van de aandeelhoudersovereenkomst dat bepaalt dat voor het besluit minstens 60% van de stemmen van de aandeelhouders nodig is.
5.2.
[gedaagde] voert allereerst aan dat [eiseres] op grond van artikel 2:204 BW geen beroep kan doen op de aandeelhoudersovereenkomst. Artikel 2:204 BW bepaalt dat rechtshandelingen a) in verband met het nemen van aandelen waarbij bijzondere verplichtingen op de vennootschap worden gelegd, b) strekkende om enigerlei voordeel te verzekeren aan een oprichter van de vennootschap of aan een bij de oprichting betrokken derde, c) betreffende inbreng op aandelen anders in geld, in haar geheel moeten worden opgenomen in de akte van oprichting of in een geschrift dat daaraan in origineel of in authentiek afschrift wordt gehecht en waarnaar de akte van oprichting verwijst.
5.3.
De rechtbank verwerpt het beroep van [gedaagde] op artikel 2:204 BW. Artikel 2:204 BW is in dit geval niet van toepassing. Dat artikel is bedoeld om het kapitaal van de op te richten vennootschap, in dit geval dus [eiseres], te beschermen en dat is niet aan de orde. Er is hier geen sprake van een rechtshandeling die de realiteit van het bijeen te brengen vermogen van [eiseres] kan ondermijnen. Ook is er geen sprake van inbreng anders dan in geld en er worden in de aandeelhoudersovereenkomst geen bijzondere verplichtingen voor [eiseres] in het leven geroepen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.4.
[gedaagde] wijst erop dat onder een rechtshandeling als bedoeld in sub a van artikel 2:204 BW kan worden begrepen een overeenkomst tot het nemen van aandelen waarbij de vennootschap zich verbindt om zich van concurrentie met de nemer van de aandelen te onthouden. Anders dan [gedaagde] meent, doet zich dat hier niet voor. Dat in de aandeelhoudersovereenkomst is opgenomen dat het [eiseres] niet is toegestaan om tijdens het aandeelhouderschap en gedurende een periode van twee jaar daarna te concurreren met [gedaagde], zoals door [gedaagde] aangevoerd, is in dat kader niet relevant, omdat artikel 2:204 BW een verplichting betreft van de vennootschap, dus van [eiseres], om niet met de oprichter te concurreren. [gedaagde] is niet de oprichter van [eiseres]. Ook is er volgens [gedaagde] sprake van een inbreng op aandelen, anders dan in geld als bedoeld in sub c van artikel 2:204 BW, omdat met de aandeelhoudersovereenkomst een omvangrijke samenwerking bij [eiseres] wordt ingebracht. Ook dit gaat niet op, omdat geen sprake is van een inbreng van de samenwerking in [eiseres]. Die samenwerking is ingebracht in [gedaagde].
5.5.
Daarnaast beroept [gedaagde] zich op de statutaire bepaling na de statutenwijziging. Volgens haar is daarin opgenomen dat een besluit tot ontbinding van [gedaagde] in de algemene vergadering kan worden genomen met een gewone meerderheid. Zij stelt zich op het standpunt dat de statuten voorgaan op de aandeelhoudersovereenkomst, omdat de statutenwijziging van een later moment is en de intenties van partijen op dat latere moment weergeven. [eiseres] betwist dit. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
5.6.
In tegenstelling tot wat [gedaagde] heeft aangevoerd, is in de akte van statutenwijziging niet opgenomen dat een besluit tot ontbinding van [gedaagde] in de algemene vergadering kan worden genomen met een gewone meerderheid. Dit zou hoogstens kunnen voortvloeien uit het feit dat vóór de statutenwijziging een meerderheid van 2/3 vereist was, welke bepaling bij de statutenwijziging is geschrapt, maar uit de door [eiseres] overgelegde stukken vloeit voort dat dit niet is wat partijen hebben bedoeld. Anders dan wat [gedaagde] heeft aangevoerd, blijkt uit de e-mails, zoals weergegeven onder 3.5 en 3.6, dat de concept statutenwijziging al op 7 juni 2021 door [naam bedrijf] aan [eiseres] is gezonden (tegelijk met het concept van de aandeelhoudersovereenkomst). Door [eiseres] is onbetwist gesteld dat de concepten van de aandeelhoudersovereenkomst en de statutenwijziging zijn opgesteld door de adviseurs van [naam bedrijf]. Uit die e-mails blijkt ook dat het de bedoeling van [naam bedrijf] was om de statuten door middel van de statutenwijziging in overeenstemming te brengen met de aandeelhoudersovereenkomst (“
Es handelt sich - wie gesagt - um eine Harmonisierung der bisherigen Statuten mit dem Shareholder Agreement”;zie 3.6) en dat de statutenwijziging zou passeren op dezelfde dag als het ondertekenen van de aandeelhoudersovereenkomst.
5.7.
Dat de statutenwijziging later is gepasseerd dan dat de aandeelhoudersovereenkomst is getekend, maakt dat niet anders. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat partijen en [naam bedrijf] op 26 oktober 2021 bij de notaris zijn geweest met de intentie om de akte van aandelenoverdracht en de statutenwijziging te laten passeren en de aandeelhoudersovereenkomst te ondertekenen. Dit blijkt ook uit de e-mail van 25 oktober 2021, een dag voor de notarisafspraak, van [gedaagde]. [eiseres] heeft in de dagvaarding en ook ter zitting toegelicht dat de afspraak bij de notaris op 26 oktober 2021 slecht voorbereid was, omdat de conceptakte statutenwijziging niet aan de notaris was verstrekt. Zij heeft verder gesteld dat partijen toen als praktische oplossing een volmacht aan de notaris hebben gegeven en met de notaris hebben besproken dat zij een statutenwijziging wilden. Ook heeft [eiseres] aangevoerd dat het besluit tot statutenwijziging een dag daarna aan de notaris is gezonden, die vervolgens op 26 november 2021 de statutenwijziging heeft gepasseerd. Op die datum zijn ook de aandelen in [gedaagde] overgedragen aan [naam bedrijf] en [eiseres].
5.8.
[gedaagde] heeft deze stellingen van [eiseres] onvoldoende gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het niet de bedoeling van partijen kan zijn geweest om op 26 oktober 2021 de aandelen te leveren aan [eiseres], omdat [eiseres] toen nog niet was opgericht, maar [eiseres] heeft dit voldoende gemotiveerd weersproken door toe te lichten dat het de bedoelding was dat zij op 26 oktober 2021 was opgericht en daar ook het nodige voor had gedaan, maar dat dit uiteindelijk, door omstandigheden die buiten haar macht lagen, niet is gelukt, waardoor zij drie dagen later (op 29 oktober 2021) is opgericht. Dat [naam 3] geen bestuurder was van [naam bedrijf] en dus namens [naam bedrijf] geen bindende uitspraken kon doen, zoals door [gedaagde] aangevoerd, doet aan de vorige overwegingen ook niet af. De bestuurder van [naam bedrijf], [naam 4], staat bij de e-mails van 7 juni 2021 en 25 oktober 2021 in de cc en was daarmee dus bekend. Hij had moeten protesteren als [naam bedrijf] het anders had gewild. De aandeelhoudersovereenkomst is bovendien op 26 oktober 2021 door [naam 4] namens [naam bedrijf] ondertekend.
5.9.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat het niet de bedoeling van partijen is geweest om met de statutenwijziging af te wijken van de aandeelhoudersovereenkomst. Bovendien staat vast dat in artikel 4.1 van de aandeelhoudersovereenkomst is vermeld dat bij afwijking tussen de aandeelhoudersovereenkomst en de statuten de aandeelhoudersovereenkomst prevaleert.
5.10.
Op grond van wat hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat het niet volgen van de aandeelhoudersovereenkomst in de gegeven omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 lid 1 BW) en dat het beroep van [gedaagde] op de statuten daarop afstuit (artikel 2:8 lid 2 BW). Het besluit is om die reden vernietigbaar (artikel 2:15 lid 1 sub b BW). De rechtbank zal het besluit tot ontbinding van [gedaagde] van 4 december 2023 dan ook vernietigen.
5.11.
[gedaagde] voert nog aan dat voor zover er al een reden zou zijn op grond waarvan het besluit tot ontbinding vernietigbaar zou zijn, artikel 2:8 BW aan een beroep daarop in de weg staat. Zij voert aan dat nakoming van artikel 7.2 van de aandeelhoudersovereenkomst onder deze omstandigheden niet van [naam bedrijf] en [gedaagde] kan worden verlangd op grond van de beperkende werking van artikel 2:8 lid 2 BW. Zij verwijst daarbij naar jurisprudentie waarin is bepaald dat dit zich zal kunnen voordoen als het belang van de vennootschap door onverkorte naleving van de aandeelhoudersovereenkomst, afgezet tegen het daarmee gediende aandeelhoudersbelang, in onaanvaardbare mate wordt geschaad.
5.12.
Hoe het belang van [gedaagde] bij naleving van artikel 7.2 van de aandeelhoudersovereenkomst wordt geschaad, is door [gedaagde] onvoldoende toegelicht. Dat geldt ook voor het door [gedaagde] aangevoerde geschade belang van [naam bedrijf], nog afgezien van het feit dat [naam bedrijf] geen partij is bij deze procedure. Dat de vennootschap niet kan worden ontbonden als niet beide aandeelhouders daarmee instemmen, is een bewuste keuze geweest van partijen. De samenwerking met [eiseres] heeft voor [naam bedrijf] kennelijk niet gebracht wat zij ervan had verwacht. [gedaagde] voert aan dat zij niet gedwongen kan worden om ongewenst als aandeelhouder in een samenwerking te blijven. Dat mag op zichzelf zo zijn, alleen is het ‘kaltstellen’ van een medeaandeelhouder (voor bijna 50%) in een joint venture, door middel van het nemen van een ontbindingsbesluit in strijd met de aandeelhoudersovereenkomst, niet de manier om de door [naam bedrijf] beoogde beëindiging van de samenwerking te bereiken. Ontvlechting en (financiële) afwikkeling met [eiseres] zal op andere wijze moeten plaatsvinden.
5.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 115,22
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2,0 punten × tarief € 614,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.209,22
5.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
vernietigt het besluit tot ontbinding van [gedaagde] per 31 december 2023, genomen op de aandeelhoudersvergadering van 4 december 2023,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.209,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
3242/1918