Op 6 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht. De zaak betreft de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die het ouderlijk gezag over beide minderjarigen heeft, zich zorgen maakt over de situatie van [minderjarige 1], die op dat moment in een open groep verbleef vanwege een onhoudbare thuissituatie. De Raad heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] voor een jaar en van [minderjarige 2] voor negen maanden, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor zes maanden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 november 2024 waren de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft de situatie van beide minderjarigen beoordeeld en geconcludeerd dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige 1]. De moeder is bereid om hulp te accepteren, maar kan de situatie niet zelfstandig verbeteren. Daarom is de kinderrechter van mening dat een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor [minderjarige 1].
Ten aanzien van [minderjarige 2] oordeelt de kinderrechter dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en wijst het verzoek van de Raad af. De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige 1] onder toezicht te stellen tot 6 november 2025 en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen tot 6 mei 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.