ECLI:NL:RBROT:2024:11802

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
C/10/669007 / HA ZA 23-995
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door bank na bankhelpdeskfraude

In deze zaak vordert ABN AMRO Bank N.V. schadevergoeding van [gedaagde] wegens schade die twee cliënten van de bank hebben geleden door bankhelpdeskfraude. De gedaagde, die een juwelierszaak in Rotterdam had, is eerder veroordeeld voor medeplichtigheid aan diefstal en gewoontewitwassen in verband met deze fraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelden door het faciliteren van de fraude. ABN AMRO heeft de schade van de benadeelden vergoed en vordert nu de schadevergoeding van de gedaagde op basis van onrechtmatige daad. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde aansprakelijk is en wijst de vorderingen van ABN AMRO toe. De rechtbank legt ook de proceskosten en wettelijke rente op aan de gedaagde. Het vonnis is uitgesproken op 28 augustus 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/669007 / HA ZA 23-995
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. A.L. Bremmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Breda,
gedaagde,
advocaat mr. P.F.M. Gulickx te Breda.
Partijen zullen hierna ABN AMRO en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 november 2023, met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord;
  • de brief van de rechtbank van 8 maart 2024 waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de brief van de rechtbank van 23 mei 2024 met de zittingsagenda;
  • de mondelinge behandeling op 2 juli 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] had een juwelierszaak in Rotterdam.
2.2.
Mevrouw [benadeelde 1] (hierna: Benadeelde 1) en mevrouw [benadeelde 2] (hierna: Benadeelde 2) bankieren bij ABN AMRO. Zij zijn elk afzonderlijk slachtoffer geworden van bankhelpdeskfraude. Onder valse voorwendselen en onder druk van een oplichter heeft Benadeelde 1 op 26 mei 2022 haar bankpas en pincode afgegeven, waarna van haar rekening bij ABN AMRO € 30.300,- is opgenomen. Benadeelde 2 is op vergelijkbare wijze opgelicht, waarbij een bedrag van € 29.499,10 van haar rekening bij ABN AMRO is opgenomen.
2.3.
Op 7 maart 2023 is [gedaagde] door de rechtbank Den Haag, afdeling strafrecht, veroordeeld voor - verkort weergegeven – medeplichtigheid aan het medeplegen van diefstal en gewoontewitwassen. De rechtbank is tot die veroordeling gekomen op basis van onder meer de bewezen verklaarde feiten dat 1) onbekend gebleven personen aan Benadeelde 1 en Benadeelde 2 toebehorende bedragen hebben weggenomen, waarbij [gedaagde] opzettelijk behulpzaam is geweest door een betaalautomaat in zijn juwelierszaak ter beschikking te stellen en 2) [gedaagde] wist dat de bedragen die hij daarmee voorhanden kreeg, afkomstig waren van een misdrijf. Tegen dit op tegenspraak gewezen vonnis is geen hoger beroep ingesteld. [gedaagde] is voor de hiervoor genoemde strafbare feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. [gedaagde] heeft deze straf inmiddels uitgezeten.
2.4.
ABN AMRO heeft op basis van een coulanceregeling de schade die Benadeelde 1 en Benadeelde 2 door de bankhelpdeskfraude hebben geleden vergoed. ABN AMRO heeft in dat kader een bedrag van tezamen in totaal € 60.299,10 betaald aan Benadeelde 1 en Benadeelde 2.
2.5.
Benadeelde 1 en Benadeelde 2 hebben op 26 juni 2022 respectievelijk 17 augustus 2022 hun vorderingen op de personen die bij de bankhelpdeskfraude betrokken waren met een cessie overgedragen aan ABN AMRO.
2.6.
Het Openbaar Ministerie heeft in het kader van de in 2.3 bedoelde strafprocedure beslag gelegd op een geldbedrag van € 2.285,- en op sieraden en horloges met een waarde van € 40.457,- van [gedaagde] .
2.7.
ABN AMRO heeft op grond van een door de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag op 12 oktober 2023 verleend verlof derdenbeslag gelegd onder de Staat der Nederlanden op het hiervoor genoemde geldbedrag van € 2.285,- en de hiervoor genoemde sieraden en horloges.

3.De vordering

3.1.
ABN AMRO vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig jegens Benadeelde 1 en Benadeelde 2 heeft gehandeld;
II. voor recht te verklaren dat ABN AMRO in de rechten van Benadeelde 1 en Benadeelde 2 is getreden en rechthebbende is op de vorderingen van Benadeelde 1 en Benadeelde 2 jegens
[gedaagde] in verband met zijn schadeplichtigheid jegens Benadeelde 1 en Benadeelde 2;
III. [gedaagde] te veroordelen om aan ABN AMRO te betalen een bedrag aan
schadevergoeding van € 60.299,10, overeenkomstig de schade zoals geleden door Benadeelde 1 en Benadeelde 2, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop [gedaagde] de schade aan ieder van hen heeft toegebracht, tot aan de dag der algehele voldoening, binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten ten bedrage van respectievelijk € 173,- zonder betekening en € 263,- in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

4.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
4.1.
ABN AMRO heeft aan twee cliënten (Benadeelde 1 en Benadeelde 2) een bedrag van in totaal € 60.299,10 betaald teneinde hen schadeloos te stellen voor de gevolgen van bankhelpdeskfraude. Volgens ABN AMRO is [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de schade die Benadeelde 1 en Benadeelde 2 hebben geleden door de bankhelpdeskfraude, vanwege de rol die [gedaagde] bij de bankhelpdeskfraude heeft gespeeld. ABN AMRO stelt dat de handelingen waarvoor [gedaagde] door de strafrechter is veroordeeld, bestaande uit onder meer het toestaan dat met gestolen pinpassen grote bedragen werden gepind bij de betaalautomaat in zijn juwelierszaak, onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW jegens Benadeelde 1 en Benadeelde 2. Omdat Benadeelde 1 en Benadeelde 2 hun vorderingen op [gedaagde] aan ABN AMRO hebben overgedragen, kan ABN AMRO [gedaagde] aanspreken tot vergoeding van deze schade.
[gedaagde] betwist dat hij aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Volgens [gedaagde] is bovendien (door beslaglegging op zijn bankrekening) al een bedrag door ABN AMRO geïnd.
De rechtbank oordeelt bij dit vonnis dat [gedaagde] aansprakelijk is en wijst de vorderingen van ABN AMRO toe. Hierna wordt uiteengezet op welke gronden de rechtbank tot die beslissing komt.
Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
4.2.
[gedaagde] is bij vonnis van 7 maart 2023 veroordeeld voor - kort samengevat - medeplichtigheid aan diefstal met “valse sleutels” (dat wil zeggen het met gestolen pinpassen pinnen van geld) en gewoontewitwassen. Tegen dit op tegenspraak gewezen vonnis is geen hoger beroep ingesteld, zodat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Dit strafrechtelijke vonnis levert op grond van artikel 161 Rv dwingend bewijs op van de daarin bewezen verklaarde feiten. Dat betekent dat behoudens tegenbewijs vast staat dat [gedaagde] medeplichtig is geweest aan diefstal met gestolen pinpassen en gewoontewitwassen. Deze strafbare feiten kwalificeren als wetschendingen in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW en worden dus aangemerkt als een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens Benadeelde 1 en Benadeelde 2, om wier pinpassen het (onder meer) ging.
4.3.
[gedaagde] voert aan dat hij niet wist en ook niet had kunnen of moeten weten dat met gestolen pinpassen werd gepind in zijn juwelierszaak. Volgens [gedaagde] was het gebruikelijk dat in zijn juwelierszaak met pinpas betaald werd. Daarbij ging het volgens [gedaagde] vaak om aankopen voor relatief kleine bedragen, maar ook regelmatig voor grotere bedragen zoals voor een horloge.
4.4.
[gedaagde] betoogt hiermee kennelijk dat de hier bedoelde pintransacties niet ongebruikelijk waren, zodat hij er geen rekening mee kon en hoefde te houden dat sprake was van illegale activiteiten. Zonder nadere onderbouwing, die [gedaagde] niet heeft gegeven, overtuigt die stelling niet. Niet in geschil is dat in dit geval sprake was van pinbetalingen van circa € 30.000,-, terwijl de transacties die normaal gesproken plaatsvonden in de juwelierszaak van [gedaagde] gemiddeld rond de € 100,- lagen. Dat is in de strafzaak mede redengevend geweest voor het oordeel dat [gedaagde] medeplichtig was aan diefstal. Voor zover [gedaagde] aanvoert dat daarbij van onjuiste gegevens is uitgegaan, lag het op zijn weg dat te onderbouwen. Die onderbouwing heeft [gedaagde] niet gegeven. Voor het toelaten van [gedaagde] tot tegenbewijs is bij die stand van zaken geen plaats. Er wordt dan ook van uitgegaan dat [gedaagde] wist, zo niet redelijkerwijs moest weten dat de pinautomaat werd gebruikt voor het plegen van strafbare feiten.
4.5.
[gedaagde] voert aan dat in de strafzaak is geoordeeld dat sprake is van voorwaardelijke opzet, wat volgens hem betekent dat hij niet willens en wetens heeft toegelaten dat er in zijn juwelierszaak werd gepind met gestolen pinpassen. Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW is “volle opzet” evenwel niet vereist. Nodig is dat de onrechtmatige daad kan worden toegerekend aan [gedaagde] . De onrechtmatigde daad kan worden toegerekend als deze te wijten is aan schuld of een oorzaak die krachtens de wet of in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Evident is dat de hier aan de orde zijnde wetschendingen [gedaagde] kunnen worden toegerekend. Immers, [gedaagde] heeft toegelaten dat derden grote pinbetalingen hebben verricht bij de pinautomaat die zich in zijn juwelierszaak bevond. [gedaagde] heeft geen stellingen ingenomen die tot een andere conclusie kunnen leiden.
4.6.
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat beslag is gelegd op zijn bankrekening, althans dat bedragen van zijn bankrekening zijn afgehaald of verrekend, waarbij reeds € 4.000,- is geïncasseerd. Dat bedrag moet volgens [gedaagde] op een eventueel aan ABN AMRO toe te wijzen bedrag in mindering worden gebracht. [gedaagde] wijst er in dit kader op dat ABN AMRO weigert om hem bankafschriften te verstrekken. [gedaagde] verzoekt ABN AMRO dat alsnog te doen zodat kan worden vastgesteld welke bedragen ABN AMRO reeds heeft geïncasseerd of verrekend.
4.7.
ABN AMRO heeft ter zitting aangegeven dat haar niets bekend is van een reeds geïnd bedrag, maar dat zij bereid is daarnaar te kijken als [gedaagde] meer details, zoals de periode waarin dat plaatsvond, daarover kan geven. [gedaagde] heeft hierover ter zitting desgevraagd verklaard dat het gaat om een bedrag dat op het moment van zijn aanhouding op zijn bankrekening bij ABN AMRO stond. Volgens [gedaagde] heeft hij hierover tijdens zijn detentie met ABN AMRO gebeld, waarbij door een mevrouw van ABN AMRO is meegedeeld dat er nog een bedrag aan hem moest worden overgemaakt door ABN AMRO. Ter zitting heeft ABN AMRO de bankrekening van [gedaagde] ingekeken. Volgens ABN AMRO was de rekening van [gedaagde] voor zijn aanhouding al geblokkeerd en hebben er nadien slechts enkele, niet noemenswaardige afboekingen plaatsgevonden vanwege een mislukt beslag door een derde en tarifering door de bank. Het huidige saldo van de rekening is volgens ABN AMRO nul.
4.8.
Tegenover hetgeen ABN AMRO hierover naar voren heeft gebracht, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat door ABN AMRO reeds enig bedrag van de hier aan de orde zijn vordering is geïnd. Als [gedaagde] meent dat dat anders is, was het aan hem dat nader te onderbouwen. Het blijft slechts bij vage stellingen. Desgevraagd kon [gedaagde] geen antwoord geven op de vraag hoe hem bekend is geworden dat € 4.000,- zou zijn geïnd door ABN AMRO.
4.9.
Het voorgaande wordt niet anders doordat ABN AMRO aan een eerder verzoek van [gedaagde] om verstrekking van bankafschriften slechts wilde voldoen na betaling door [gedaagde] van € 250,-. Dat verzoek van [gedaagde] betrof kennelijk een veelheid aan bankafschriften over een periode van meerdere jaren. Niet in te zien valt dat [gedaagde] zijn stelling op dit punt niet had kunnen onderbouwen aan de hand van een veel beperkter aantal bankafschriften. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dat heeft geprobeerd. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing van het tegendeel, wordt er dan ook van uitgegaan dat door ABN AMRO geen bedragen zijn ontvangen of verrekend of geïnd in verband met de onderhavige vordering. Opgemerkt wordt nog dat ABN AMRO ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij (nog) geen bedragen heeft ontvangen uit hoofde van het door haar gelegde derdenbeslag.
4.10.
De vordering van ABN AMRO tot betaling van schadevergoeding zal worden toegewezen, en wel op basis van de primaire grondslag van artikel 6:162 BW. Dat betekent dat aan de subsidiaire grondslag van de vordering (groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW), niet wordt toegekomen.
4.11.
Nu ABN AMRO haar belang bij de gevorderde verklaringen voor recht niet heeft gesteld en de schadevergoeding wordt toegewezen, zullen de gevorderde verklaringen voor recht bij gebrek aan belang worden afgewezen (artikel 3:303 BW).
Wettelijke rente
4.12.
De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd. Het gaat daarbij om de wettelijke rente van artikel 6:119 BW.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten van ABN AMRO worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 129,14
- griffierecht € 2.161,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- salaris advocaat €
2.428,00(2 punten × tarief IV € 1.214,00)
Totaal € 4.896,14
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten wordt toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ABN AMRO te betalen een bedrag van € 60.299,10, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de respectievelijke data waarop [gedaagde] de schade aan Benadeelde 1 en Benadeelde 2 heeft toegebracht, tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 4.896,14, te vermeerderen met € 92,00 als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling in dit vonnis voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
1861/2459