ECLI:NL:RBROT:2024:11775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
C/10/687081 / KG ZA 24-950
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatievoorziening over nalatenschap in kort geding tussen dochter en weduwe van overleden vader

In deze zaak vordert eiseres, de dochter van een in 2021 overleden vader, informatie over de nalatenschap van haar vader van gedaagde, de weduwe van de overledene. Gedaagde heeft de nalatenschap verworpen, maar eiseres stelt dat zij recht heeft op informatie over de bezittingen en schulden van haar vader. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 november 2024, en de vader is overleden op 22 september 2021. Eiseres heeft herhaaldelijk verzocht om informatie, maar gedaagde heeft hier niet op gereageerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde informatie en dat gedaagde, hoewel zij de nalatenschap heeft verworpen, nog steeds verplicht is om openheid van zaken te geven over de nalatenschap. De rechter wijst de vordering van eiseres toe en legt gedaagde een dwangsom op voor het geval zij niet aan de informatieverplichting voldoet. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/687081 / KG ZA 24-950
Vonnis in kort geding van 27 november 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.J. Bronsveld,
tegen
[gedaagde],
wonende te Maassluis,
gedaagde,
advocaat mr. B. Fresco.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde genoemd worden.

1.Waar gaat de zaak over?

Eiseres vordert informatie over de nalatenschap van haar in 2021 overleden vader. Gedaagde, die de nieuwe echtgenote/weduwe is van vader, heeft de nalatenschap verworpen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met producties,
  • de stelbrief van de advocaat van gedaagde, met acht producties.
De mondelinge behandeling was op 20 november 2024.

3.De feiten

3.1.
De vader van eiseres is overleden op 22 september 2021 (hierna te noemen: erflater). Uit het huwelijk tussen erflater en de moeder van eiseres zijn drie kinderen geboren, waaronder eiseres. Erflater is na het huwelijk met de moeder van eiseres getrouwd met gedaagde en dat huwelijk duurde tot aan zijn overlijden. Uit het huwelijk tussen erflater en gedaagde is één dochter geboren, in 2019. Erflater heeft niet bij testament beschikt over zijn nalatenschap.
3.2.
Het UWV heeft in een brief van 13 december 2021 aan gedaagde onder meer geschreven:

Volgens onze informatie bent u een van de erfgenamen van overledene. Hij moest nog een bedrag van € 107.293,27 aan ons terugbetalen.
3.3.
Gedaagde heeft haar eigen aandeel in de nalatenschap van erflater verworpen. In haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar dochter heeft zij het aandeel van haar dochter in de nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.4.
De advocaat van eiseres heeft op 11 april 2023 een brief gestuurd naar gedaagde, waarin onder meer staat:

De vader van cliënte is overleden op 22 september 2021. Op dat moment was u de wettig erfgenaam van overledene. Cliënte heeft echter een brief van de Belastingdienst ontvangen, waarin staat dat de teveel door uw overleden echtgenoot ontvangen toeslagen terug dienen te worden betaald.
Cliënte heeft aanvankelijk dit niet begrepen, nu zij in de veronderstelling verkeerde dat u de nalatenschap van uw overleden echtgenoot had aanvaard.
Cliënte verkeert echter thans in de veronderstelling dat u die nalatenschap heeft verworpen, maar in dit geval blijft dan wel van toepassing dat cliënte in ieder geval niet aansprakelijk is voor schulden van haar vader.
Voorts heeft cliënte begrepen dat u feitelijk wel de nalatenschap in uw bezit heeft. Gaarne verneem ik van u of dit correct is en zo niet, wat dan met de nalatenschap van de vader van cliënte is gebeurd, waarbij zij opmerkt dat cliënte per definitie natuurlijk ook aanspraak kan maken op haar kindsdeel in de nalatenschap. Er zijn nog twee broers en zussen die eveneens erfgenamen zijn die daar eveneens aanspraak op maken.
3.5.
De advocaat van eiseres heeft het voormelde verzoek herhaald in latere (sommatie) brieven aan gedaagde. Gedaagde heeft de verzochte informatie niet verstrekt.

4.Het geschil

4.1.
Eiseres vordert bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagde te veroordelen tot het verstrekken van volledige openheid van zaken met
betrekking tot de omvang en afwikkeling van de nalatenschap van erflater, onder
verstrekking van alle daartoe van belang zijnde verificatoire bescheiden, onder
verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat gedaagde hierin nalatig zal zijn en blijven, met een maximum van € 50.000,00;
ll. met veroordeling van gedaagde in de kosten van onderhavige procedure.
4.2.
Gedaagde voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Eiseres heeft een spoedeisend belang bij het gevorderde. Gedaagde heeft voortdurend nagelaten om de door eiseres verzochte informatie te verschaffen. Hierdoor is het spoedeisend belang van eiseres eerder toe- dan afgenomen.
5.2.
Partijen gaan uit van de toepasselijkheid van Nederlands erfrecht. De voorzieningenrechter ziet geen reden om daar anders over te oordelen. Ter zitting is gebleken dat erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had.
5.3.
Het gevorderde zal worden toegewezen. Het mag zo zijn dat gedaagde haar aandeel in de nalatenschap heeft verworpen. Aldus is zij weliswaar geen erfgenaam, maar zij is wel de weduwe van erflater en zij woonde bij diens leven met erflater samen. Het ligt dus voor de hand dat gedaagde “op de spullen van erflater zit”. Enige reden waarom dat in dit specifieke geval toch niet zo zou zijn, is niet gesteld en ook niet gebleken. Het enige dat wel blijkt is dat gedaagde zonder opgaaf van redenen nalaat om redelijke en begrijpelijke vragen van eiseres te beantwoorden. De nalatenschap moet immers hoe dan ook worden afgewikkeld. Het is in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt om aan eiseres geen opgave te doen van (informatie over) de bezittingen en schulden van erflater, met de kanttekening dat het wel moet gaan om goederen en schulden van erflater die gedaagde onder zich heeft, respectievelijk om informatie die gedaagde onder zich heeft met betrekking tot goederen en schulden van erflater. Aldus begrepen is het gevorderde toewijsbaar.
5.4.
Een dwangsom is, gelet op de weigerachtigheid van gedaagde tot nu toe, op zijn plaats. Wel zal de dwangsom worden beperkt en gemaximeerd tot € 50 per dag met een maximum van € 15.000. De vordering kent geen termijn waarbinnen gedaagde vrijwillig aan de veroordeling kan voldoen. Om te voorkomen dat gedaagde al te snel een dwangsom verbeurt zal de voorzieningenrechter haar wel een dergelijke termijn geven.
proceskosten
5.5.
Gedaagde is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van eiseres worden begroot op:
- dagvaarding € 136,72
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 598,00 (tarief eenvoudig kort geding)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.232,72
uitvoerbaar bij voorraad
5.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de wederpartij hier geen verweer tegen heeft gevoerd. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt gedaagde tot het verstrekken van openheid van zaken met betrekking tot de omvang en afwikkeling van de nalatenschap van erflater, onder verstrekking van alle daartoe van belang zijnde verificatoire bescheiden binnen 30 dagen na betekening van onderhavig vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat gedaagde hierin nalatig zal zijn en blijven, met een maximum van € 15.000,00,
6.2.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van € 1.232,72 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als gedaagde niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet gedaagde € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
[2517/1980]