ECLI:NL:RBROT:2024:11764

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
C/10/687016/HA RK 24-929
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak verzoeker wegens procedurele beslissingen en communicatie

Op 21 november 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die preventief gedetineerd is. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. J.M.L. van Mulbregt, mr. P.E. van Althuis en mr. H.C. van Vuren in een strafzaak tegen de verzoeker. De verzoeker stelde dat de rechters partijdig waren door het aanvangstijdstip van de zitting niet te wijzigen, ondanks herhaalde verzoeken van zijn raadsman. De rechtbank had op 2 september 2024 besloten dat de zitting op 7 oktober 2024 om 09:00 uur zou beginnen, terwijl de raadsman had aangegeven dat hij op dat tijdstip niet aanwezig kon zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing over het aanvangstijdstip een procedurele beslissing was en geen aanwijzing voor partijdigheid opleverde. De verzoeker voerde ook aan dat de rechtbank onterecht een belastende verklaring aan het dossier had toegevoegd en dat er onjuistheden waren in de communicatie met de wrakingskamer. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/687016/HA RK 24-929
Beslissing van 21 november 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [plaats] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. Y. Moszkowicz,
strekkende tot de wraking van
mr. J.M.L. van Mulbregt, mr. P.E. van Althuis en mr. H.C. van Vuren,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaak tegen verzoeker. Deze strafzaak heeft het parketnummer 10-227143-23. Het dossier van deze strafzaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 6 oktober 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 29 oktober 2024.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • verzoeker en zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • mr. J.M.L. van Mulbregt en mr. P.E. van Althuis;
  • mr. W.D. van den Berg, officier van justitie.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek– samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
De raadsman heeft eerst op 19 juni 2024 en ook daarna herhaaldelijk medegedeeld dat hij op 7 oktober 2024 niet om 09:00 uur aanwezig kon zijn bij het onderzoek ter terechtzitting. Hij heeft daarom verzocht om de zitting een half uur later, om 09:30 uur, te laten aanvangen. Desondanks heeft de rechtbank op 2 september 2024 buiten de aanwezigheid van de raadsman besloten om vast te houden aan het eerstgenoemde tijdstip. Vervolgens heeft de rechtbank meerdere verzoeken van de raadsman om het tijdstip te wijzigen gewoonweg genegeerd, terwijl wel duidelijk is geworden dat deze verzoeken de rechtbank hebben bereikt. Via de griffiemedewerker heeft de voorzitter op 4 oktober 2024 in de ochtend per e-mail namelijk laten weten dat de aanvangstijd ongewijzigd blijft. Hierbij is ook ten onrechte gesuggereerd in een e-mail van de griffiemedewerker dat er voor de voorzitter van de meervoudige kamer geen gelegenheid bestond om te reageren op de verzoeken van de raadsman. Verzoeker stelt in dit kader dat het altijd mogelijk is om – desnoods tijdens de zitting – te reageren op een e-mail. Voorts is van belang dat later is gebleken dat de zitting reeds om 14:00 uur was afgelopen en er nadien nog steeds geen contact is opgenomen met de raadsman. De rechtbank heeft bewust niet rechtsreeks op de e-mail van de raadsman willen reageren, hetgeen blijkt uit het feit dat de zittingsgriffier later op de middag van 4 oktober 2024 wel gelegenheid had de raadsman per e-mail te informeren over de zittingszaal waar de inhoudelijke behandeling zou gaan plaatsvinden op 7 oktober 2024. Daar komt bij dat in desbetreffende e-mail wederom wordt nagelaten te reageren op het verzoek om een wijziging van het aanvangstijdstip, en heeft de rechtbank opnieuw niet – en opzettelijk – gereageerd op het verzoek om de namen van de zittingscombinatie te verstrekken.
Uit navraag door de raadsman bij andere procespartijen en belanghebbenden blijkt verder dat tijdens de openbare behandeling van de zaken van medeverdachten op 4 oktober 2024 – in afwezigheid van verzoeker en zijn raadsman – het verzoek om het tijdstip van de zitting te wijzigen, is besproken met andere partijen en dat is medegedeeld dat er gewoon om 09:00 uur zou worden gestart.
Voorts betoogt verzoeker dat de rechtbank zonder daartoe bevoegd te zijn een (potentieel) belastende verklaring uit de zaak tegen een medeverdachte heeft toegevoegd aan het dossier van verzoeker. In de e-mail van de voorzitter van 4 oktober 2024 om 22:42 uur is aan de raadsman meegedeeld dat er opdracht is gegeven aan de griffier om een verkort proces-verbaal op te stellen van de (getuigen)verklaring van één van de medeverdachten en deze aan de raadsman te doen toekomen. Dit is vervolgens op 5 oktober 2024 ook gebeurd. Hiermee is de rechtbank buiten haar bevoegdheden getreden aangezien het aan de officier van justitie is om het dossier samen te stellen.
Daarnaast heeft verzoeker als aanvullende wrakingsgronden ook nog het volgende naar voren gebracht. De voorzitter van de meervoudige kamer heeft de wrakingskamer op 6 oktober 2024 medegedeeld dat de raadsman van verzoeker heeft aangekondigd de rechtbank de volgende dag te zullen wraken. Dit is onjuist aangezien de raadsman op dat moment de rechtbank reeds schriftelijk had gewraakt. Hiermee heeft de rechtbank onjuiste informatie verstrekt aan de wrakingskamer. Daarnaast is verzoeker op 7 oktober 2024 op grond van een bevel medebrenging van de rechtbank opgehaald uit de inrichting, terwijl hij al had afgetekend voor het transport, zodat er ondanks het wrakingsverzoek toch een aanvang is gemaakt met het onderzoek ter terechtzitting. Op grond van artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt het onderzoek van rechtswege geschorst na een wraking en was het de rechtbank niet toegestaan om nog enige proceshandeling te ondernemen. Bovendien heeft dit alles zich voorgedaan buiten de afwezigheid van de raadsman van verzoeker.
Verzoeker verzoekt tot slot de betrokken griffier, mr. I.M. Sinon, op te roepen als getuige.
2.2.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.3.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer ziet zich eerst voor de vraag gesteld of het wrakingsverzoek ontvankelijk is voor zover dit ziet op mr. P.E. van Althuis en mr. H.C. van Vuren, de bijzitters van de meervoudige kamer. De rechters hebben in dit kader namelijk betoogd dat het wrakingsverzoek zich enkel richt tegen de voorzitter. De wrakingskamer volgt dit betoog niet. Verzoeker heeft bij e-mail van 6 oktober 2024 het wrakingsverzoek ingediend. Uit de onderwerpregel en de inhoud van dit bericht leidt de wrakingskamer af dat verzoeker ook expliciet heeft bedoeld voornoemde leden te wraken. Het enkele gegeven dat de wrakingsgronden zich primair lijken te richten op de voorzitter, betekent op zichzelf niet dat deze niet ook mede betrekking hebben op de bijzitters. Het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. P.E. van Althuis en mr. H.C. van Vuren is dus ontvankelijk.
3.3.
De wrakingskamer overweegt ten aanzien van de wrakingsgronden als volgt.
3.4.
De rechter die de zaak behandelt voert de regie en bepaalt daarbij onder meer het verloop en de voortgang van de procedure en de zitting en de wijze van behandeling. In deze regierol heeft de rechter een aanzienlijke vrijheid. De beslissing over het aanvangstijdstip van de zitting en dus ook om het tijdstip niet te wijzigen is naar het oordeel van de wrakingskamer een dergelijke procedurele beslissing, namelijk een beslissing over de wijze van behandeling respectievelijk het verloop van de procedure en de zitting. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking; wraking is namelijk geen verkapt rechtsmiddel. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit anders zijn. In dit kader stelt de wrakingskamer vast dat er door de rechtbank, zij het in een andere samenstelling, tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 19 juni 2024 reeds aan de orde geweest is dat de inhoudelijke behandeling op 7 oktober 2024 om 09:00 uur kan plaatsvinden. De raadsman heeft toen naar voren gebracht dat dit tijdstip niet mogelijk was voor hem, waarop de voorzitter heeft opgemerkt dat de raadsman niet zo moeilijk moest doen, het gebruikelijk is dat de zitting in de ochtend om 9.00 uur aanvangt en zij er van uitgaat dat privé aangelegenheden daarop worden afgestemd. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt niet dat deze discussie heeft geleid tot een andere beslissing over het aanvangstijdstip op 7 oktober 2024. Vervolgens heeft de toenmalige voorzitter op een tussentijdse zitting op 2 september 2024 meegedeeld dat de inhoudelijke behandeling op 7 oktober 2024 om 09:00 uur zal plaatsvinden en verzoeker en diens raadsman aangezegd dan aanwezig te zijn. Niet is gebleken dat de (waarnemer van de) raadsman van verzoeker nog enig voorbehoud heeft gemaakt bij dit tijdstip. Pas op 3 oktober 2024 geeft de raadsman aan dat hij op 7 oktober 2024 om 9.00 uur niet aanwezig kan en zal zijn, waarop de raadsman op 4 oktober 2024 nogmaals is verzocht op tijd aanwezig te zijn.
Uit het voorgaande is kort samengevat af te leiden dat reeds op 19 juni 2024 door een andere rechter aan de raadsman was medegedeeld, dat zijn verhindering niet werd geaccepteerd en dat van hem werd verwacht zich aan het gebruikelijke aanvangstijdstip te conformeren. De raadsman wist dus sedertdien waar hij zich aan te houden had en had ruim de tijd om maatregelen te treffen om zijn privé aangelegenheden daarop af te stemmen.
Ook bij de volgende pro formazitting op 2 september 2024 is door de waarnemer van de raadsman geen bezwaar of voorbehoud gemaakt en is het aanvangstijdstip aangezegd.
Dat de rechter(s) de dag voor de uiteindelijke zitting die ingezette lijn volgt/volgen geeft geen grond voor het oordeel dat er zich bijzondere omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.5.
De wrakingskamer volgt verzoeker evenmin in zijn betoog dat de rechtbank heeft geweigerd rechtstreeks te communiceren met zijn raadsman. Voor dit oordeel ontbreekt namelijk enige feitelijke grondslag. Uit het aan de wrakingskamer ter beschikking staande dossier blijkt dat de rechtbank – bij monde van de voorzitter – meermaals rechtstreeks met de raadsman heeft gecommuniceerd. Daarnaast heeft de rechtbank ook via de griffier contact gehad met de raadsman van verzoeker. Het enkele gegeven dat op vragen van de raadsman aan de rechtbank op 4 oktober 2024 niet (altijd) terstond is gereageerd, kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet leiden tot de conclusie dat sprake is van het opzettelijk negeren van de (belangen van de) verdediging. Zelfs als juist zou zijn, zoals verzoeker stelt, dat er altijd wel een mogelijkheid is om te reageren op vragen van de verdediging – desnoods tijdens een zitting – kan van de rechtbank of individuele rechters niet worden verwacht dat er altijd terstond wordt gereageerd op vragen van – in dit geval – verzoeker. Dat uit navraag door de raadsman is gebleken dat de zitting op 4 oktober 2024 reeds om 14:00 uur was afgelopen en dat er in ieder geval toen gereageerd zou kunnen worden op de gestelde vragen, volgt de wrakingskamer evenmin. Het enkele feit dat de desbetreffende zitting op enig moment in de middag was geëindigd, laat namelijk onverlet dat er voor de rechters mogelijk nog andere verplichtingen bestonden die hen beletten om te reageren op de vragen van de raadsman. Ook hieruit kan de wrakingskamer niet afleiden dat er sprake is van vooringenomenheid noch dat de vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd is.
De raadsman heeft ter zitting verschillende beslissingen aangehaald waaruit volgt dat het niet reageren op verzoeken en vragen van een procespartij kan leiden tot een toegewezen wraking. Dit leidt in dit geval echter niet tot een ander oordeel aangezien dit geen rechtens gelijke gevallen betreffen. Het gaat in die gevallen onder meer om het volledig negeren van vragen en verzoeken van de desbetreffende procespartij. Zoals hierboven reeds is overwogen, doet die situatie zich hier niet voor.
Ook de stelling van verzoeker dat buiten de aanwezigheid van zijn gemachtigde zijn verzoek om later met de zitting te beginnen is besproken tijdens het onderzoek ter terechtzitting van de medeverdachten leidt niet tot het oordeel van de dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. Zoals door de voorzitter bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is toegelicht, betrof dit slechts een noodzakelijke mededeling aan de aanwezige procesdeelnemers over het verdere procesverloop in de strafzaken tegen de medeverdachten gelet op het hernieuwd opgekomen verzoek om het tijdstip te wijzigen.
3.6.
Het betoog van verzoeker dat de rechtbank ten onrechte een (potentieel) belastende getuigenverklaring aan het strafdossier heeft toegevoegd, kan evenmin leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. De rechtbank kan een bevel tot voeging van een stuk in het strafdossier doen, maar niet is gebleken dat dat in de hier aan de orde zijnde strafzaak is gebeurd. De officier van justitie heeft bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aangegeven dat zij een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan, maar niet is gebleken dat deze getuigenverklaring reeds is gevoegd in het dossier.
3.7.
De wrakingskamer ziet evenmin een wrakingsgrond in het feit dat de rechtbank de wrakingskamer – bij monde van de voorzitter – foutief zou hebben geïnformeerd. De voorzitter heeft de wrakingskamer op 6 oktober 2024 om 19:33 uur per e-mail geïnformeerd dat de raadsman heeft aangekondigd de rechtbank op de zitting van 7 oktober 2024 te zullen wraken. De wrakingskamer stelt vast dat de raadsman van verzoeker echter al op 6 oktober 2024 om 15:45 uur per e-mail het wrakingsverzoek heeft ingediend. Voorafgaand hieraan op 4 oktober 2024 heeft de raadsman van verzoeker de voorzitter nogmaals verzocht te bevestigen dat de zitting op 7 oktober 2024 wordt verplaatst naar 09:30 uur bij gebreke waarvan hij zich als gewraakte rechter kan beschouwen. Dat de voorzitter zich kennelijk heeft vergist of per abuis uit (eerdere) e-mailwisseling zal hebben begrepen dat de raadsman de rechtbank ter zitting zou wraken, biedt echter onvoldoende aanknopingspunten dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid.
3.8.
De wrakingskamer overweegt als volgt over het betoog dat de rechtbank in strijd met het bepaalde in artikel 513 Sv na het wrakingsverzoek alsnog (inhoudelijke) bemoeienis heeft gehad met de zaak van verzoeker. Niet is gebleken dat de rechtbank de medebrenging van verzoeker heeft gelast, zodat dit betoog in zoverre feitelijke grondslag ontbeert.
De rechtbank mag ook na het wrakingsverzoek handelingen verrichten en beslissingen nemen die geen uitstel dulden en ten aanzien waarvan de beslissing op het wrakingsverzoek niet kan worden afgewacht.
Het enkele gegeven dat verzoeker per abuis is aangevoerd en vervolgens met de medeverdachten – die in de hoedanigheid van getuigen in de strafzaak tegen verzoeker aanwezig waren – het verdere procesverloop is besproken biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er sprake is van vooringenomenheid of dat de vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd is.
3.9.
Gelet op het vorenstaande komt de wrakingskamer tot de slotsom dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. De wrakingskamer ziet ook geen aanleiding om de griffier te horen als getuige, nu zij zich met de inhoud van het wrakingsverzoek en hetgeen besproken is op de zitting voldoende geïnformeerd acht voor de beoordeling van het hier aan de orde zijnde verzoek.
3.10.
Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter, mr. M.G.L. de Vette en mr. F. Aukema-Hartog, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. M.G.L. de Vette in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024 in tegenwoordigheid van mr. B. Tijssen, griffier en door hen ondertekend.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.