ECLI:NL:RBROT:2024:11763

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
10/247581-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak en overtreding van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak en het verblijven in Nederland als ongewenst vreemdeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 november 2023 te Schiedam een woning is binnengekomen en daarbij enig goed heeft weggenomen. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte specifieke goederen, zoals sieraden en tassen, had weggenomen, maar dat er wel sprake was van diefstal van 'enig goed'.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het verblijven in Nederland terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De rechtbank oordeelde dat, omdat de terugkeerprocedure niet was doorlopen, er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf kon worden opgelegd voor dit feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor de woninginbraak, met aftrek van voorarrest, en heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/247581-24
Datum uitspraak: 12 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1968,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. S.F. Deen, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsbeslissing feit 1
De rechtbank acht – op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 16 november 2023 schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak en daarbij enig goed heeft weggenomen. Zij acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in het bijzonder meerdere sieraden, (merk)tassen, (merk)schoenen en/of cosmeticaproducten heeft weggenomen. Uit het dossier blijkt immers dat op 16 november 2023 aangifte is gedaan van een inbraak waarbij enkele tassen zouden zijn weggenomen. Naderhand is op 9 januari 2024 een goederenlijst met een veelvoud aan artikelen als bijlage gevoegd bij de aangifte. De verdediging heeft ter terechtzitting betwist dat deze goederen zijn weggenomen. De rechtbank kan, gelet op het bovenstaande, niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen welke goederen er precies zijn weggenomen, zodat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – tot een bewezenverklaring komt van diefstal van ‘enig goed’.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 16 november 2023 te Schiedam,
uiteen woning , te weten op het [adres] , enig goed,
datgeheel aan [medeverdachte] , toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak ;
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 27 juli 2023 tot en met 2 juli 2024 te Rotterdam en/of Schiedam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2.
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan inbraak in een woning. Een woninginbraak is een naar en ernstig feit, dat bij de bewoners een gevoel van onveiligheid teweegbrengt en inbreuk maakt op hun persoonlijke levenssfeer. De verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor de eigendommen van de aangever. Dergelijke feiten veroorzaken naast financiële schade, ook overlast voor de betrokkenen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht door in Nederland te verblijven terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en het hem dus niet was toegestaan in Nederland te verblijven. Hiermee heeft de verdachte het Nederlandse vreemdelingenbeleid willens en wetens doorkruist en het belang dat de samenleving heeft bij het respecteren en naleven van door het bevoegd gezag genomen beslissingen – en daarmee het belang van de openbare orde – geschonden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit komt de rechtbank tot het oordeel dat, nu uit het strafdossier niet blijkt dat de terugkeerprocedure als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn is doorlopen, aan de verdachte – conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd. Daarom zal de rechtbank dit feit niet betrekken bij de vaststelling van de hoogte van de straf.
Gezien de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 63, 197 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. de Lange, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en A.S. Flikweert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 november 2023 te Schiedam,
in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten op/aan het [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, meerdere sieraden, (merk)tassen, (merk)schoenen en/of cosmeticaproducten, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [medeverdachte] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 juli 2023 tot en met 2 juli 2024 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.