ECLI:NL:RBROT:2024:11749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
10/150883-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne met vrijspraak voor feit 3

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1999 en vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. K. Kuster, heeft de rechtbank Rotterdam op 18 november 2024 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van een onbekende hoeveelheid cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de uitkijk heeft gestaan voor de verdere invoer van cocaïne, maar heeft feit 3, dat betrekking had op voorbereidingshandelingen in een ander zaaksdossier, vrijgesproken. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van schakelbewijs en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar. De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken, waarbij de rol van de verdachte in de criminele organisatie en de modus operandi van de betrokkenen zijn belicht. De verdachte heeft, samen met medeverdachten, handelingen verricht die gericht waren op de invoer van cocaïne, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de vrijspraak van feit 3. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/150883-22
Datum uitspraak: 18 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 en 25 oktober en 18 november 2024 (sluiting onderzoek).

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de (pro-forma) zitting van 8 maart 2023 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan
de volgende strafbare feiten:
  • feit 1: medeplegen van de invoer van een onbekende hoeveelheid cocaïne, dan wel daartoe medeplichtig zijn of medeplegen van voorbereidingshandelingen (zaaksdossier Marszeil);
  • feit 2: medeplegen van de invoer van een onbekende hoeveelheid cocaïne, dan wel daartoe medeplichtig zijn of medeplegen van voorbereidingshandelingen (zaaksdossier Fokzeil);
  • feit 3: medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op een onbekende hoeveelheid cocaïne (zaaksdossier Lijzeil).

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. E.J. de Groot en N. Coenen (hierna enkelvoudig aangeduid met: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

In dit hoofdstuk komen het verweer, de bewijsmiddelen en de conclusies van de rechtbank aan de orde. Daarbij wordt de volgende indeling gehanteerd:
4.1.
Vrijspraak in zaaksdossier Lijzeil
4.2.
Standpunt verdediging in de zaaksdossiers Marszeil en Fokzeil
4.3.
Beoordelingskader Opiumwet
4.4.
Bewijswaardering in zaaksdossiers Marszeil en Fokzeil
4.5. Bewezenverklaring
4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering in zaaksdossier Lijzeil
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 3 ten laste gelegde (zaaksdossier Lijzeil) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt verdediging in de zaaksdossiers Marszeil en Fokzeil
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De zaaksdossiers bieden te weinig bewijsmiddelen op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte op de uitkijk heeft gestaan. Zo is op geen enkel moment vastgesteld dat de verdachte de bestuurder was van de Ford Fiesta met kenteken [kentekennummer 1] en op de parkeerplaats voor het terrein van de terminal van Hutchinson Ports ECT Delta (hierna: ECT) is geweest. Hij is daar niet gezien en het dossier bevat geen gesprekken of berichten waaruit blijkt dat hij zich wel op die momenten in de auto bevond. De gesprekken die door de verdachte en de medeverdachten zijn gevoerd zijn bovendien voor meerdere interpretaties vatbaar. Nu de verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan enig strafbaar feit dient behoedzaam met de interpretatie van deze gesprekken te worden omgegaan. Er kan ten slotte geen gebruik worden gemaakt van schakel- of steunbewijs. De modus operandi is gebaseerd op een zaaksdossier waarin de verdachte geen rol heeft gespeeld. De modus operandi is daarnaast niet typerend en de feiten liggen enige tijd uit elkaar.
4.3.
Beoordelingskader Opiumwet
Alvorens de afzonderlijke zaaksdossiers te behandelen, overweegt de rechtbank het volgende.
Invoer van verdovende middelen: geen verdovende middelen aangetroffen
Voor een veroordeling voor de invoer van cocaïne moet ten minste vast staan dat in de
desbetreffende container cocaïne heeft gezeten. Als er in een container überhaupt geen
verdovende middelen zijn aangetroffen en er dus geen laboratoriumonderzoek naar de
aanwezigheid van cocaïne heeft plaatsgevonden, dan wel op andere wijze is komen vast te staan dat van cocaïne sprake is geweest, kan invoer van cocaïne niet bewezen worden verklaard.
Invoer van verdovende middelen: handelingen na inbeslagname
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 17 maart 1998 en 15 december 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300, bekend als de zogenoemde kokosnootjurisprudentie) overwogen dat handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer kunnen strekken tot bewijs van de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen.
Voorbereidingshandelingen
Voor een bewezenverklaring van voorbereidings- of bevorderingshandelingen is niet vereist dat aan de voorgaande punten is voldaan. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB0494) volgt dat de inbeslagname van de cocaïne niet in de weg staat aan het zelfstandig strafbare karakter van voorbereidings- of bevorderingshandelingen, ook niet als met die handelingen pas een begin is gemaakt na de inbeslagneming van die concrete hoeveelheid verdovende middelen.
4.4.
Bewijswaardering in zaaksdossiers Marszeil en Fokzeil
4.4.1.
Inleiding
Bij vonnis van 18 november 2024 zijn de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ), veroordeeld voor de invoer van een hoeveelheid cocaïne en het meermalen plegen van voorbereidingshandelingen daartoe. In deze zaken heeft de rechtbank de volgende modus operandi vastgesteld.
De verdovende middelen worden in Centraal- of Zuid-Amerika achter de inspectieluiken (“ogen”) van gekoelde containers (“reefers”) geplaatst door een criminele organisatie. De verdachten krijgen van een contact van de criminele organisatie te horen op welk containerschip de reefercontainer met drugs staat. Hierdoor hebben de verdachten een indicatie wanneer het schip aanmeert bij ECT.
De verdachten halen vervolgens de drugs uit de reefercontainers die veelal zijn geladen op schepen waarmee een lijndienst wordt onderhouden, en die het woord “express” in hun naam hebben. Nadat het schip arriveert in Rotterdam laten de verdachten zich inplannen voor een nachtdienst. Via een contact krijgen zij dan een containernummer te horen en soms een mogelijke locatie van de container. Nadat de container is getraceerd, worden de drugs via de “ogen” uit de daarachter gelegen ruimte gehaald en in sporttassen gedaan. De sporttassen worden vervolgens in een dienstvoertuig van een van de verdachten geplaatst en naar de parkeerplaats voor het personeel gereden. Daar worden de sporttassen overgezet in de privéauto van een verdachte. Vervolgens wordt een ander persoon gevraagd of deze zicht kan houden op de uitgaande poort van de ECT, om zo vroegtijdig te kunnen opmerken of de Douane bij de poort controles uitvoert. Als niet wordt gecontroleerd, kunnen de verdachten vervolgens met hun eigen auto met daarin de uitgehaalde drugs van het terrein afrijden. De betaling voor een geslaagde uithaal vindt plaats door het verkrijgen van een gedeelte van de blokken verdovende middelen.
De rechtbank heeft als onderdeel van deze modus operandi voorts vastgesteld dat sprake is geweest van een hechte vriendengroep die tot doel had het verkrijgen van zoveel mogelijk vertrouwelingen op het haventerrein voor het uithalen van verdovende middelen. Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] waren werkzaam op het haventerrein. Ook de verdachte probeerde een positie binnen de haven te verkrijgen.
Schakelbewijs
Uit geldende jurisprudentie volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs, in de vorm van zogenaamd
schakelbewijs, onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de uit één of meer bewijsmiddelen blijkende omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten, dat op
essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte (ook wel aangeduid als
modus operandi).
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende
modus operandikunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen die zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee deze feiten zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de hiervoor uiteen gezette bewijsmiddelen ook sprake van een op essentiële onderdelen overeenkomende
modus operandien de rechtbank zal dan ook het bewijs ten aanzien van een feit ook als steunbewijs voor het bewijs ten aanzien van de overige feiten gebruiken en omgekeerd. Dit heeft met name te gelden in de zaaksdossiers die hierna aan de orde zullen komen, te weten de zaaksdossiers Marszeil en Fokzeil.
4.4.2.
Zaaksdossier Marszeil (feit 1)
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het navolgende worden afgeleid.
In de nacht van 19 en 20 mei 2022 stonden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ingedeeld voor een nachtdienst bij [naam bedrijf] (hierna: [afkorting naam bedrijf] ). Op 19 mei 2022 reed de grijze Volkswagen Jetta (hierna: de Jetta) van [medeverdachte 2] omstreeks 22:54 uur het terrein van ECT op. Om 23:03 uur parkeerde dit voertuig op het parkeerterrein bij gebouw 34. [medeverdachte 1] betrad op 19 mei 2022 omstreeks 22:50 uur het terrein van ECT. [medeverdachte 2] maakte die nacht gebruik van het dienstvoertuig met kenteken [kentekennummer 2] en [medeverdachte 1] van de [registratienummer] .
Op 20 mei 2022 omstreeks 00:06 uur reed een voertuig van [afkorting naam bedrijf] , vermoedelijk de [registratienummer] de parkeerplaats van gebouw 34 op. Het voertuig maakte een rondje en kort daarna kwam ook het voertuig met kenteken [kentekennummer 2] het parkeerterrein oprijden. Nadat de [kentekennummer 2] het parkeerterrein was opgereden, parkeerde dit voertuig achter de Jetta. De lampen van de Jetta knipperden, en vervolgens vonden er bewegingen plaats vanuit het dienstvoertuig van [afkorting naam bedrijf] naar de achterbak van de Jetta. Rond hetzelfde tijdstip reed de [registratienummer] voorbij de [kentekennummer 2] . Om 00:08 uur reden beide voertuigen achter elkaar het parkeerterrein af. De lampen van de Jetta knipperden wederom.
[medeverdachte 1] heeft op 20 mei 2022 omstreeks 5:31 uur contact gehad met de verdachte: “
Hey je kent het. 6 uur 45 tot en met 6 uur 50 moet je hier staan. Niet te laat komen alsjeblieft”.
Op 20 mei 2022 om 05.35 uur wordt de verdachte gebeld door [persoon A] . Uit dit gesprek volgt dat [persoon A] met verdachte meerijdt om ook bij de poort te staan.
Omstreeks 06:51 uur zagen verbalisanten dat een Ford Fiesta zich ruim 28 minuten ophield bij de ingang van ECT. Er heeft zich niemand uit de Ford Fiesta gemeld bij de beveiligingsloge.
De verdachte heeft een soortgelijk voertuig op zijn naam staan en Google Maps gegevens op zijn telefoon tonen aan dat hij ook daadwerkelijk op 20 mei 2022 omstreeks 06:45 uur onderweg was naar de havens.
[medeverdachte 2] verliet op 20 mei 2022 omstreeks 07:12 uur het gebouw 34 en stapte in zijn voertuig. Om 07:18 uur verliet [medeverdachte 2] in de Jetta het ECT terrein. Op hetzelfde tijdstip reed ook [medeverdachte 1] het ECT terrein af in zijn Volkswagen Passat met kenteken [kentekennummer 3] (hierna: de Passat). Nadat deze voertuigen de poort waren gepasseerd, reed de Ford Fiesta direct weg.
[medeverdachte 2] heeft ten slotte om 08:33 uur een gesprek gevoerd met [persoon A] : “
ik begreep ook echt niet wat jullie daar deden, voor de deur”. [persoon A] reageerde hierop met: “
[persoon B] zegt tegen mij ik moet naar die deur”, en “
[voornaam medeverdachte 1] zei tegen ons we moeten daar naartoe, ik zie die kanker Douane, ik zie opeens die poort gaat omhoog en niffo ik ging ineens katjing”(fon) (de rechtbank begrijpt: geld/kassa geluid). Uit de bewijsmiddelen blijkt dat met de bijnaam [persoon B] de verdachte wordt aangeduid.
4.4.3.
Zaaksdossier Fokzeil (feit 2)
In de nacht van 2 op 3 juni 2022 waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wederom werkzaam als koelmonteur bij [afkorting naam bedrijf] . [medeverdachte 1] reed die nacht in het dienstvoertuig met kenteken [kentekennummer 2] en [medeverdachte 2] in de [voornaam medeverdachte 1] .
Op 3 juni om 5:37 uur voerde [medeverdachte 1] een gesprek met de verdachte en vroeg hij: “
fakka je zou kwart voor bij [persoon A] zijn toch?”. De verdachte reageerde hierop met: “
eeeh ja bro wat zei je tegen mij? ik moet toch pas kwart voor daar zijn?”, waarop [medeverdachte 1] reageerde: “
Niet te laat komen he”, “
je moet zowiezo om zes uur in de auto al met [persoon A] he!”. Op diezelfde dag, om 6:43 uur, reed een zwart voertuig, gelijkend op een Ford Fiesta, het parkeerterrein voor de beveiligingsloge van de ECT op. Niemand stapte uit het voertuig.
Kort daarna, om 07:06 uur, reed een witte Caddy het parkeerterrein van gebouw 34 op. De dienstvoertuigen van [afkorting naam bedrijf] met een normaal kenteken, zoals de [kentekennummer 2] , betreffen witte Volkswagen Caddy’s. De bestuurder van de Caddy parkeerde bij een grijs voertuig, opende de achterklep van de Caddy en haalde daar iets uit. Vervolgens plaatste hij dit in de achterklep van het geparkeerde grijze voertuig. De Caddy reed weg en parkeerde bij de parkeerplaats van gebouw 34.
Om 07:15 uur verliet een persoon in een zwart voertuig, dat dicht bij het grijze voertuig geparkeerd stond, de parkeerplaats van gebouw 34. Om 07:20 uur reed dit voertuig het ECT terrein af. Eveneens om 07:15 uur verliet de bestuurder van het grijze voertuig het parkeerterrein. Uit camerabeelden van de portiersloge bleek dat [medeverdachte 2] als bestuurder van de grijze Jetta om 07:23 uur het terrein van de ECT heeft verlaten. Even daarvoor, om 7:22 uur, reed ook de Ford Fiesta weg. Kort daarna zijn achtereenvolgens de zwarte Passat van [medeverdachte 1] , de zwarte Ford Fiesta van de verdachte en de grijze Jetta van [medeverdachte 2] op de Rijksweg A15 gezien.
4.4.4.
De rol van de verdachte: op de uitkijk staan
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 20 mei en 3 juni 2022 in zijn Ford Fiesta met kenteken [kentekennummer 1] op de parkeerplaats voor de beveiligingsloge van het ECT terrein heeft gestaan. Hoewel de verdachte niet op camerabeelden te zien is geweest als de bestuurder van dit voertuig, blijkt uit gegevens van Google Maps uit zijn telefoon dat hij wel degelijk op 20 mei 2022 omstreeks 06:45 uur onderweg was naar de havens. Daarnaast heeft [persoon A] in een gesprek benoemd dat [persoon B] “
naar die deur moest”. Het verweer van de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de bestuurder van de auto is geweest, wordt dan ook verworpen.
De verdachte heeft in beide zaaksdossiers tijdens de nachtdienst van [medeverdachte 1] contact met hem gehad en is vervolgens, op verzoek van [medeverdachte 1] , naar de parkeerplaats voor de beveiligingsloge van het ECT terrein gereden. Hier is hij langere tijd in zijn voertuig blijven zitten en is hij niet uitgestapt. Vervolgens is hij direct weggereden nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem in hun privéauto’s passeerden bij het verlaten van het haventerrein.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte in beide zaaksdossiers op de uitkijk heeft gestaan ten behoeve van het verdere vervoer van de verdovende middelen. Nu [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door toedoen van de verdachte het ECT terrein hebben kunnen verlaten in de wetenschap dat de Douane op dat moment geen controle uitvoerde bij de uitgaande poort, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hieraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De verdachte was bovendien op de hoogte van de modus operandi, zoals blijkt uit het gesprek van 20 mei 2022: “
Hey je kent het”. Er is dan ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
De handelingen van de verdachte zullen – onder verwijzing naar het onder 4.3. opgenomen beoordelingskader – worden gekwalificeerd als voorbereidingshandelingen. De rechtbank komt daarmee tot een vrijspraak voor het primair en subsidiair ten laste gelegde en een veroordeling voor het meer subsidiair ten laste gelegde.
4.4.5.
Conclusie
Het onder 1 en 2 meer subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
Feit 1: onderzoek Marszeil
hij, in de periode 19 mei 2022 tot en met 20 mei 2022 te Rotterdam Maasvlakte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde
envijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet;
- het opzettelijk , afleveren en/of vervoeren,
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel genoemd in lijst I van de Opiumwet:
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen; en
- vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van de hierboven bedoelde feiten,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, :
- tijdens de pleegperiode contact gehad met één of meer van zijn mededader(s) over het op de uitkijk staan bij de poort van de ECT Delta Terminal ; en
- voorafgaand en/of tijdens de “uithaal” zich opgehouden aan de poort van de ECT Delta Terminal en op de uitkijk gestaan bij de poort van de ECT Delta Terminal voor één of meer van zijn mededader(s); en
- een auto (kenteken [kentekennummer 1] ) voorhanden gehad (ten behoeve van het verdere vervoer van de cocaïne);
2.
Feit 2: onderzoek Fokzeil
hij, in de periode 2 juni 2022 tot en met 3 juni 2022 te Rotterdam Maasvlakte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde
envijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet;
- het opzettelijk afleveren en/of vervoeren,
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel genoemd in lijst I van de Opiumwet:
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen; en
- vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van de hierboven bedoelde feiten,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, :
- tijdens de pleegperiode contact gehad met één of meer van zijn mededader(s) over het op de uitkijk staan bij de poort van de ECT Delta Terminal; en
- voorafgaand en/of tijdens de “uithaal” zich opgehouden aan de poort van de ECT Delta Terminal en op de uitkijk gestaan bij de poort van de ECT Delta Terminal voor één of meer van zijn mededader(s); en- een auto (kenteken [kentekennummer 1] ) voorhanden gehad (ten behoeve van het verdere vervoer van de cocaïne).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief
verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feiten 1 en 2:
Telkens:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in een periode van twee maanden tweemaal schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne. De verdachte is op verzoek van een vriend naar de ECT terminal gereden om op de uitkijk te staan en om aan één van de medeverdachten te kunnen melden of de kust veilig was. Hierbij maakte hij onderdeel uit van een vriendengroep van jonge mannen met een blanco documentatie die als een geoliede machine verdovende middelen van het terrein hebben verwijderd. Ook leken zij specifiek op zoek naar opleidingen en posities binnen de haven. De rechtbank kan zich hierbij niet aan de indruk onttrekken dat dit bedoeld was om Opiumwetfeiten te kunnen plegen. Uit een afgeluisterd gesprek met zijn contactpersoon van zijn opleiding blijkt in dit kader zelfs dat de verdachte een eventuele carrièremogelijkheid buiten de haven niet zag zitten, omdat hij “
met een specifieke reden voor de ECT was gegaan”.
Met zijn handelen heeft de verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien direct dan wel indirect gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Dit alles heeft de laatste jaren in ernstige en toenemende mate geleid tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft kennelijk geen boodschap gehad aan deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er financieel beter van te worden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 februari 2023. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt daarbij uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft verzocht te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hiervoor bestaat echter gelet op de ernst van de feiten geen aanleiding. In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 9 november 2022, omdat de verdachte op die dag in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van twee jaar en 9 dagen verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn met 9 dagen is geschonden. De overschrijding van de redelijke termijn is aldus gering. Daarom zal worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 47 HGEU en artikel 6, eerste lid, EVRM.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 9 maart 2023 geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
De verdediging heeft bij pleidooi verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. Gewezen is op het feit dat er in dit stadium geen gronden meer zijn. Hiertoe is verwezen naar uitspraken van de Rechtbanken Amsterdam en Noord-Holland waarin is overwogen dat de verdachten zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis gehouden hebben aan de gestelde voorwaarden en er, alsmede door het tijdsverloop, geen direct gevaar voor recidive is. Datzelfde geldt voor de geschokte rechtsorde. De situatie van de verdachte is niet anders.
De rechtbank zal dit verzoek afwijzen. Vast is komen te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige en lucratieve strafbare feiten. De recidivegrond die ten grondslag ligt aan het bevel tot voorlopige hechtenis is daarmee nog altijd aanwezig. Het enkele feit dat hij tijdens zijn schorsingsperiode niet in aanraking is gekomen met politie en/of justitie, maakt dit niet anders. Dit vonnis, waarbij de verdachte tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld, vormt daarnaast een zwaarwegend maatschappelijk belang bij het voortduren van zijn voorlopige hechtenis, zodat ook een (ambtshalve) schorsing niet aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en het artikel 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair en subsidiair en de onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
Feit 1: medeplegen invoer harddrugs Lijst 1 (onderzoek Marszeil)
hij, in de periode 19 mei 2022 tot en met 20 mei 2022, te Rotterdam Maasvlakte, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet:
- een onbekende hoeveelheid cocaïne
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , in de periode 19 mei 2022 tot en met 20 mei 2022 te Rotterdam Maasvlakte, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of
meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet:
- een onbekende hoeveelheid cocaïne
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode 19 mei 2022 tot en met 20 mei 2022 te Rotterdam Maasvlakte, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- zich op te houden en/of op de uitkijk te staan bij de poort van de ECT Delta voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ; en/of
- contact te onderhouden met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of anderen, aangaande het “uithalen” (van pakketten cocaïne uit een of meer containers); en/of
- een auto (kenteken [kentekennummer 1] ) en/of tassen voorhanden te hebben (ten behoeve
van het verdere vervoer van de cocaïne);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, in de periode 19 mei 2022 tot en met 20 mei 2022 te Rotterdam Maasvlakte, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet;
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,
van cocaïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, althans een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I:
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen; en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- de dagen voorafgaand aan en/of tijdens de pleegperiode contact gehad met één of meer van zijn mededader(s) over het op de uitkijk staan bij de poort van de ECT Delta Terminal en/of over het meenemen van één of meer (sport)tassen; en/of
- voorafgaand en/of tijdens de “uithaal” zich opgehouden aan de poort van de ECT Delta Terminal en/of op de uitkijk gestaan bij de poort van de ECT Delta Terminal voor één of meer van zijn mededader(s); en/of
- contact onderhouden met mededaders en/of anderen, aangaande het “uithalen” (van pakketten cocaïne uit een of meer containers); en/of
- een auto (kenteken [kentekennummer 1] ) en/of tassen voorhanden gehad (ten behoeve van het verdere vervoer van de cocaïne);
2.
Feit 2: medeplegen invoer harddrugs Lijst 1 (onderzoek Fokzeil)
hij, in de periode 2 juni 2022 tot en met 3 juni 2022, te Rotterdam Maasvlakte, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet:
- een onbekende hoeveelheid cocaïne
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , in de periode 2 juni 2022 tot en met 3 juni 2022 te Rotterdam Maasvlakte, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet:
- een onbekende hoeveelheid cocaïne
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode 2 juni 2022 tot en met 3 juni 2022 te Rotterdam Maasvlakte, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- zich op te houden en/of op de uitkijk te staan bij de poort van de ECT Delta voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ; en/of
- contact te onderhouden met mededaders en/of anderen, aangaande het “uithalen” (van pakketten cocaïne uit een of meer containers); en/of
- een auto (kenteken [kentekennummer 1] ) en/of tassen voorhanden te hebben (ten behoeve
van het verdere vervoer van de cocaïne);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, in de periode 2 juni 2022 tot en met 3 juni 2022 te Rotterdam Maasvlakte, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet;
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,
van cocaïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, althans een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I:
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen; en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- de dagen voorafgaand aan en/of tijdens de pleegperiode contact gehad met één of meer van zijn mededader(s) over het op de uitkijk staan bij de poort van de ECT Delta Terminal en/of over het meenemen van één of meer (sport)tassen; en/of
- voorafgaand en/of tijdens de “uithaal” zich opgehouden aan de poort van de ECT Delta Terminal en/of op de uitkijk gestaan bij de poort van de ECT Delta Terminal voor één of meer van zijn mededader(s); en/of
- contact onderhouden met mededaders en/of anderen, aangaande het “uithalen” (van pakketten cocaïne uit een of meer containers); en/of
- een auto (kenteken [kentekennummer 1] ) en/of tassen voorhanden gehad (ten behoeve van
het verdere vervoer van de cocaïne);
3.
Feit 3: voorbereidingshandelingen 10a OW (onderzoek Lijzeil)
hij, in of omstreeks de periode 8 juni 2022 tot en met 9 juni 2022 te Rotterdam Maasvlakte, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet;
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,
van cocaïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, althans een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I:
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen; en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- in of omstreeks de pleegperiode contact onderhouden met mededader [medeverdachte 1] en/of diens moeder, en/of
- ( daarbij) gesproken over het ophalen van mededader [medeverdachte 1] van het vliegveld op 8 juni 2022 en/of over het (betaald krijgen voor het) “op de uitkijk staan” voor mededader [medeverdachte 1] , en/of
- op 8 juni 2022 mededader [medeverdachte 1] opgehaald van het vliegveld, wetende dat die [medeverdachte 1] naar Nederland was teruggevlogen om in de nacht van 8 op 9 juni drugs uit een container in de haven te halen, en/of
- een auto (kenteken [kentekennummer 1] ) voorhanden gehad, ten behoeve van het op de uitkijk staan bij de poort van de ECT Terminal en/of ten behoeve van het verdere vervoer van de cocaïne, en/of
- mededader [medeverdachte 1] op 9 juni 2022 (rond 6.04 uur) opgebeld om te vragen of hij (naar de poort) moet komen.