ECLI:NL:RBROT:2024:11708

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
10/236581-24, 10/265901-24, 10/081143-24 en 10/112719-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en diefstallen met meerdere parketnummers

Op 13 november 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van een poging tot zware mishandeling en drie diefstallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. De zaak omvat vier parketnummers: 10/236581-24, 10/265901-24, 10/081143-24 en 10/112719-23, die tijdens de zitting op 30 oktober 2024 zijn gevoegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 juli 2024 in Vlaardingen een confrontatie had met de aangever, waarbij hij deze met een schaar heeft gestoken, wat resulteerde in verwondingen. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat hij de confrontatie zelf had opgezocht. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal op 23 april 2024, waarbij hij goederen uit een kelder heeft weggenomen. De verdachte heeft ook bekend dat hij op 8 maart 2024 petten heeft gestolen en op 2 mei 2023 goederen van NV Irado heeft weggenomen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van €3.000,00 is vastgesteld voor immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/236581-24, 10/265901-24, 10/081143-24 en 10/112719-23 (gevoegd ter terechtzitting)
Uitspraakdatum: 13 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
bijgestaan door mr. J.E.F.K. Liauw, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 10/236581-24 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De zaak met parketnummer 10/265901-24 wordt hierna aangeduid als zaak B.
De zaak met parketnummer 10/081143-24 wordt hierna aangeduid als zaak C.
De zaak met parketnummer 10/112719-23 wordt hierna aangeduid als zaak D.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Tenlastelegging

Zaak A
De rechtbank heeft geconstateerd dat in de tenlastelegging staat vermeld dat het verweten feit in Rotterdam is gepleegd. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke misslag nu volstrekt helder was dat het ten laste gelegde feit betrekking had op gedragingen van de verdachte op 21 juli 2024 te Vlaardingen. De rechtbank zal de tenlastelegging verbeterd lezen door invoeging van die pleegplaats. De verdachte is door deze verbetering niet in zijn belang geschaad; blijkens het verhandelde ter terechtzitting heeft er bij hem geen twijfel bestaan omtrent hetgeen hem verweten wordt.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Zaak A
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waartegen hij zich mocht verdedigen. Subsidiair komt de verdachte een beroep op noodweerexces en/of putatief noodweer toe. Dit verweer zal worden besproken in de rubriek ‘strafbaarheid van de feiten’.
Beoordeling
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het verweten feit op grond van de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
Vast staat dat op 21 juli 2024 een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever [aangever 1] . De verklaringen van de verdachte en [aangever 1] over de toedracht van het incident staan op essentiële onderdelen lijnrecht tegenover elkaar. De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen tot vaststelling van de volgende feiten. Daarbij acht zij de verklaring van getuige [getuige 1] van belang, zoals zij deze ter plaatse direct na het incident ten overstaan van de politie heeft afgelegd.
Op 21 juli 2024 was de verdachte samen met [getuige 1] op de Spoorstraat in Vlaardingen. Zij waren onderweg naar het park om de hond uit te laten toen zij [aangever 1] tegenkwamen. Tussen [aangever 1] en de verdachte is een woordenwisseling ontstaan waarbij [aangever 1] meerdere keren heeft geroepen dat hij de verdachte dood zou maken. De verdachte heeft daarop een ijzeren staaf, die hij eerder had verstopt in het park, gepakt en is daarmee achter [aangever 1] aan gerend om hem te intimideren. Nadat de verdachte achter [aangever 1] is aangelopen, ontstond er handgemeen tussen beide. De verdachte heeft daarop de schaar die hij bij zich had, uit zijn broekzak gehaald en heeft daarmee [aangever 1] meerdere keren gestoken. [aangever 1] heeft daarbij steekwonden in zijn buik en arm opgelopen en is dezelfde dag aan zijn verwondingen behandeld waarbij deze zijn gehecht.
Door met een mes in de buikstreek en arm van de aangever te steken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De rechtbank concludeert dan ook dat de poging tot zware mishandeling kan worden bewezenverklaard.
5.2.
Zaak B
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde diefstal. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet met zekerheid is vast te stellen dat de tas waarin de weggenomen goederen zijn aangetroffen onder de verdachte in beslag genomen is. De verdachte ontkent in het bezit te zijn geweest van die tas. Bovendien spreekt de getuige [getuige 2] in haar melding over een persoon die slechts één rugzak bij zich had. Nu twijfel bestaat over de herkomst van de tas, dient vrijspraak te volgen voor dit feit.
BeoordelingDe rechtbank komt tot bewezenverklaring van het verweten feit op grond van de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
Op 23 april 2024 rond 19:30 uur 2024 bevond getuige [getuige 2] zich op haar balkon. Vanaf het balkon had zij zicht op het portiek alwaar de woning [adres 2] gelegen is. [getuige 2] zag op enig moment dat een man met meerdere tassen bij zich spullen pakte uit de kelder aan de [adres 2] en deze in een beige tas stopte. Hierop heeft zij de politie gebeld. Rond 19:35 uur waren de verbalisanten ter plaatse en troffen zij de verdachte aan. De verdachte had meerdere tassen bij zich, waaronder een beige tas. In de beige tas werden de in de ten laste gelegde genoemde goederen aangetroffen. De verdachte is daarop aangehouden. [getuige 2] heeft de verdachte aangewezen als degene die spullen uit de kelder van de woning [adres 2] heeft gepakt. De aangetroffen goederen zijn door aangever [aangever 2] herkend als zijn eigendommen.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal op 23 april 2024.
5.3.
Zaak C
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.4.
Zaak D
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.5.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in
zaak A en in zaak Bten laste gelegde heeft begaan.
In
bijlage IIIheeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in
zaak C en in zaak Dten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
in zaak A
hij op 21 juli 2024 te
Vlaardingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] meermaals met een schaar, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
in zaak B
hij op 23 april 2024 te Rotterdam,
kledingstukken en een paspoort en een agenda en een
oplader en huishoudelijke producten, die aan [slachtoffer 2] , toebehoorden heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich
de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen
goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
in zaak C
hij op 8 maart 2024 te Vlaardingen, petten, die aan de New Yorker Nederland toebehoorden heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
in zaak D
hij op 2 mei 2023 te Vlaardingen
goederen die aan NV Irado toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

6.1.
Beroep op noodweer
De verdachte heeft een beroep op (putatief) noodweer (exces) gedaan.
Pas op de ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij om [getuige 1] te beschermen tussen haar en de aangever in is gaan staan en vervolgens door de aangever en een vriend van de aangever werd aangevallen. Dit vindt geen steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank verwijst in dit kader naar de feiten en omstandigheden die zij hiervoor heeft vastgesteld. Dat de verdachte heeft gehandeld ter verdediging van een wederrechtelijke aanranding is dus niet aannemelijk geworden.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de verdachte op het moment van de woordenwisseling met aangever verdere escalatie van het conflict had kunnen voorkomen door weg te gaan. Hij heeft er daarentegen voor gekozen om de confrontatie met [slachtoffer 1] op te zoeken door een ijzeren staaf te pakken en daarmee achter hem aan te gaan. Weliswaar is daarna een handgemeen ontstaan waarbij beiden zich niet onbetuigd hebben gelaten, maar dat neemt niet weg dat de eerste geweldshandeling van de verdachte uitging en dat hij de confrontatie zelf heeft opgezocht. Er was dus geen sprake van een noodweersituatie, zodat het beroep op (putatief) noodweer(exces) faalt.
6.2.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
Zaak A
poging zware mishandeling.
Zaak B
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
Zaak C
diefstal.
Zaak D
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op verschillende momenten in een periode van ruim een jaar schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten. Op 21 juli 2024 heeft hij tijdens een ruzie iemand neergestoken. De verdachte heeft door op deze wijze te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voorts heeft de verdachte, door het plegen van drie diefstallen, schade en overlast veroorzaakt en getoond geen respect te hebben voor andermans bezit.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke delicten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte rapport van de reclassering van 16 oktober 2024. Dit rapport houdt onder meer in dat de verdachte op alle praktische leefgebieden problemen ondervindt en niet in staat is deze zelf op te lossen. Tevens is er sprake van middelenproblematiek. De rapporteur ziet evenwel geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Nu het verblijfsrecht van de verdachte is ingetrokken, is hulpverlening in Nederland namelijk niet aan de orde. De reclassering adviseert dan ook bij oplegging van een eventueel (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf, daaraan geen bijzondere voorwaarden te koppelen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden.

9.Vordering benadeelde partij

Zaak A
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 33.410,00 ingediend tegen de verdachte, bestaande uit materiële schade (€ 18.410,00) en
immateriële schade (€ 15.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende kostenpost:
  • Verlies aan verdienvermogen à € 18.100, -.
  • Telefoon beschadigd tijdens val à € 245,00,-
  • Contant geld verloren à € 65,00,-
De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 15.000,00.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering met betrekking tot de materiële schade, die door de verdachte is betwist, onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk verklaren voor dit onderdeel van de vordering.
Immateriële schade
Niet in geschil is dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank komt, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,00 billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen. De benadeelde partij zal in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 3.000,00 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 302, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de in de zaken A, B, C en D, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij]te betalen
€ 3.000,00 (zegge: drieduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 3.000,00 (zegge: drieduizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Boer, voorzitter,
mr. J.L. Luiten en mr. D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 november 2024.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
in zaak A
hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] (meermaals) met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp
heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
in zaak B
hij op of omstreeks 23 april 2024 te Rotterdam,
een of meerdere kledingstukken en/of een paspoort en/of een agenda en/of een
oplader en/of huishoudelijke producten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich
de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen
goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
in zaak C
hij op of omstreeks 8 maart 2024 te Vlaardingen, een of meerdere petten, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de New Yorker Nederland (gevestigd
op/aan [straatnaam]), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
in zaak D
hij op of omstreeks 2 mei 2023 te Vlaardingen
een of meerdere stukken afval, althans een of meerdere goederen, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan NV Irado in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.