ECLI:NL:RBROT:2024:11697

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
10/030741-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot doodslag met vuurwapen

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd, heeft de rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld voor medeplegen van poging tot doodslag, waarbij het slachtoffer met een vuurwapen door het hoofd is geschoten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord, omdat het niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de omstandigheden waaronder het schot werd gelost. De verdachte en een medeverdachte waren vanuit Roubaix naar Vlaardingen gereden voor een drugsdeal en hebben met doorgeladen vuurwapens de woning van het slachtoffer binnengetreden. Tijdens een schermutseling in de keuken schoot de verdachte het slachtoffer door het hoofd, waarna zij samen zijn gevlucht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 jaar op, met aftrek van voorarrest, en behandelde ook vorderingen van benadeelde partijen, waaronder aanzienlijke schadevergoedingen voor materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die in totaal € 414.247,- bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/030741-24
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

  • vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord;
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (poging moord)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering (poging doodslag)
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot doodslag. De volgende feiten en omstandigheden uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, waaronder de verklaringen van de verdachte en de getuige [medeverdachte] , die voor zijn betrokkenheid bij dit feit inmiddels onherroepelijk is veroordeeld, zijn hiertoe redengevend.
In de nacht van 7 januari 2024 rijdt de verdachte samen met [medeverdachte] vanuit Roubaix naar de woning van het slachtoffer [slachtoffer 1] aan de [adres 2] in Vlaardingen in verband met een drugsdeal. De verdachte komt om 01.33 uur aan bij de woning en wordt daar opgewacht en begroet door het slachtoffer. Na een kwartier verlaat de verdachte de woning om vervolgens kort daarop, om 01.49 uur, samen met [medeverdachte] naar de woning terug te keren om naar zijn zeggen ‘een probleem op te lossen’.
Uit de camerabeelden en de verklaringen van de verdachten blijkt dat zij bij het binnentreden van de woning ieder een doorgeladen vuurwapen in de hand houden.
Als dan de jongere broer van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , enkele minuten later ook die woning wil binnengaan en daartoe op de deur bonst, wordt de deur opengedaan door de verdachte, die de broer direct onder schot houdt en naar de keuken dirigeert. Daar bevinden zich dan al het slachtoffer en [medeverdachte] . In de kleine keuken ontstaat tussen [medeverdachte] en de broer van het slachtoffer een schermutseling (duwen en trekken) en schiet de verdachte het slachtoffer door het hoofd. Het slachtoffer valt zwaar gewond neer en de verdachte en [medeverdachte] rennen samen uit de woning en vluchten met de auto.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte door het lossen van het schot opzet heeft gehad het slachtoffer te doden. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De verdachte bevond zich samen met de drie andere personen in de zeer kleine en smalle keuken en hij stond op korte afstand van het slachtoffer. De verdachte stond het dichtst bij de keukendeur, hield zijn arm op schouderhoogte gestrekt voor zich uit en hield zo de aanwezigen in de keuken onder schot. De verdachte heeft daarbij steeds zijn vinger op de trekker van het doorgeladen vuurwapen gehouden. Toen [medeverdachte] en de broer elkaar gingen duwen en trekken, is de verdachte nog wat naar voren gestapt en heeft hij het schot gelost. Door op een dergelijk korte afstand van het slachtoffer, dat in de zeer beperkte ruimte nergens heen kon, op schouder/hoofdhoogte en in diens richting een schot te lossen, is de kans dat het slachtoffer daardoor in het bovenlichaam of het hoofd geraakt zou worden en daardoor het leven zou verliezen aanmerkelijk geweest welke kans hij door zo te handelen ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank oordeelt daarom dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij niet de bedoeling heeft gehad om het slachtoffer (ernstig) lichamelijk letsel toe te brengen, maakt dit in de gegeven omstandigheden niet anders.
Medeplegen
De rechtbank stelt daarnaast vast dat er sprake is van medeplegen. De verdachte en [medeverdachte] zijn samen vanuit Roubaix naar Vlaardingen gereden voor een ‘afspraak’ met het slachtoffer. Nadat de verdachte contact had gehad met het slachtoffer zijn zij vervolgens gezamenlijk en met getrokken en doorgeladen wapens de woning binnengetreden. Daar hebben zij het slachtoffer en kort daarna ook diens broer onder schot gehouden en samen naar de keuken gedirigeerd. Nadat de verdachte het schot had gelost, zijn zij ook samen gevlucht. De rechtbank leidt uit deze gang van zaken af dat steeds sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden, waarbij ieder van hen een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de poging tot doodslag op het slachtoffer. De rechtbank acht dan ook medeplegen bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 7 januari 2024 te Vlaardingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 1] opzettelijk
van het leven te beroven
die [slachtoffer 1] met een vuurwapen
door het hoofd heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van poging doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in de nacht van 7 januari 2024 in Vlaardingen samen met een ander schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Samen met [medeverdachte] is hij vanuit Frankrijk naar Vlaardingen gereden, waarna zij met doorgeladen vuurwapens de woning van het slachtoffer zijn binnengegaan. Daar is het slachtoffer, in het bijzijn van zijn broer, door de verdachte door zijn hoofd geschoten. De vriendin van het slachtoffer en hun anderhalf jaar oude zoon lagen op dat moment in de woning te slapen en schrokken wakker van het lawaai. De verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens gevlucht zonder zich te bekommeren om de gevolgen van hun handelen.
De verdachte heeft hiermee een bijzonder grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer is potentieel dodelijk gewond geraakt en heeft het maar ternauwernood overleefd. Hij heeft zes weken op de intensive care gelegen en heeft nu al meerdere risicovolle operaties moeten ondergaan.. Het bewezen verklaarde heeft ernstige, blijvende gevolgen voor zijn lichamelijk en geestelijk welzijn en functioneren. Er is sprake van een forse, blijvende hersenbeschadiging. Naar verwachting zal hij de rest van zijn leven afhankelijk zijn van de zorg van anderen. Dat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte diep heeft ingegrepen in het leven van het slachtoffer en zijn familie, blijkt ook uit de namens het slachtoffer en zijn familie ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Hierin is gesproken over de verstrekkende gevolgen die het door verdachte en zijn medeverdachte gepleegde misdrijf voor hen heeft meegebracht.
Daarnaast heeft het handelen van de verdachte een grote impact op de samenleving. Schietincidenten, zeker als daarbij slachtoffers zijn te betreuren, zorgen voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt er, in enigszins strafmatigende zin, rekening mee dat de verdachte uiteindelijk ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven, zich verantwoordelijk heeft getoond voor hetgeen hij het slachtoffer en zijn familie heeft aangedaan en dat hij berouw richting het slachtoffer en zijn familieleden heeft uitgesproken. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Ingediende vorderingen
De volgende vorderingen zijn door mr. S. Vermeulen namens de in het geding gevoegde benadeelde partijen ingediend.
De benadeelde partij
[slachtoffer 1](het slachtoffer) vordert een vergoeding van € 884.027,- aan materiële schade en een vergoeding van € 400.000,- aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit ziekenhuis- en revalidatievergoeding, (deels toekomstige) medische kosten, mantelzorg en huishoudelijke hulp, het eigen risico van de zorgverzekering en gederfde inkomsten. Daarnaast wordt een bedrag van € 100.000,- aan nader te onderbouwen schade gevorderd.
De benadeelde partij
[slachtoffer 2](broer van het slachtoffer) vordert een vergoeding van € 15.000,- aan affectieschade en een vergoeding van € 25.000,- aan shockschade.
De benadeelde partij
[benadeelde 1](de vriendin van het slachtoffer) vordert een vergoeding van € 25.000,- aan schokschade.
De benadeelde partijen
[benadeelde 2] , [benadeelde 3](minderjarige kinderen van het slachtoffer) vorderen ieder een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade.
De benadeelde partijen
[benadeelde 4]en
[benadeelde 5](ouders van het slachtoffer) vorderen ieder een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade.
De benadeelde partijen
[benadeelde 6]en
[benadeelde 7](broers van het slachtoffer) vorderen ieder een vergoeding van € 15.000,- aan affectieschade.
Daarnaast heeft mr. S. Berwari namens de na te noemen in het geding gevoegde benadeelde partij een vordering ingediend.
De benadeelde partij
[benadeelde 8](minderjarig kind van het slachtoffer) vordert een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade.
Door alle benadeelde partijen wordt verzocht om over de gevorderde bedragen de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij hetgeen de rechtbank heeft beslist in de zaak van [medeverdachte] ten aanzien van de ingediende vorderingen door het slachtoffer, de ex-partner, de kinderen [benadeelde 2] . en [benadeelde 3] , de broers en ouders van het slachtoffer. De gevorderde schade, voor zover ook toegewezen in de zaak van [medeverdachte] , houdt rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde feiten en is telkens voldoende onderbouwd. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat deze vorderingen hoofdelijk toegewezen kunnen worden, met de wettelijke rente en vordert daarbij ook de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 8] vordert de officier van justitie deze primair af te wijzen nu niet duidelijk is of [benadeelde 8] een kind is van het slachtoffer en grondslag voor toekenning van deze schade ontbreekt. Subsidiair verzoekt zij bij toewijzing van de vordering, dat de vergoeding ten gunste komt van het minderjarige kind en dat dit – ter verzekering daarvan – op een rekening met een BEM-clausule wordt vastgezet tot de minderjarige 18 jaar wordt.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de gevorderde vergoeding van immateriële schade namens [slachtoffer 1] primair afwijzing bepleit dan wel tot niet-ontvankelijk verklaring daarin. De immateriële schade is namelijk onvoldoende onderbouwd en levert daarnaast ook een onevenredige belasting op van het strafgeding. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
Voor zover de gevorderde vergoeding van de materiële schade ziet op gederfde inkomsten, toekomstige medische kosten, mantelzorg en huishoudelijke hulp is deze eveneens onvoldoende onderbouwd. Dit deel van de vordering dient te worden afgewezen dan wel dient de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Verder is aangevoerd dat het voor shockschade vereiste psychisch letsel door de benadeelde partij [slachtoffer 2] onvoldoende is onderbouwd, waardoor deze vordering moet worden afgewezen.
De vordering van [benadeelde 1] dient op basis van de geldende jurisprudentie gematigd te worden tot een bedrag van € 10.000,-.
Voor zover de door [slachtoffer 2] , [benadeelde 2] en [benadeelde 7] gevorderde vergoeding van immateriële schade ziet op affectieschade, verzoekt de verdediging deze af te wijzen. Namens deze benadeelde partijen is onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waardoor zij gerekend mogen worden tot de wettelijke kring van gerechtigden overeenkomstig artikel 6:107 BW.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 8] heeft de verdediging verzocht deze af te wijzen, nu uit de stukken niet blijkt of hij het biologische dan wel het ‘juridische’ kind van het slachtoffer is.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover dit ziet op de vorderingen van de ouders, [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , en twee kinderen ( [benadeelde 2] en [benadeelde 3] ) van het slachtoffer.
8.3.
Beoordeling
Benadeelde partij[slachtoffer 1]
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit onvergoede ziekenhuis- en revalidatiekosten, medische kosten en kosten voor het eigen risico zorgverzekering. Omdat deze onderdelen van de gevorderde schadevergoeding voldoende zijn onderbouwd en door de verdediging niet zijn weersproken, zullen deze onderdelen van de vordering volledig worden toegewezen. Het deel van de vordering dat betrekking heeft op gederfde inkomsten vraagt nader onderzoek. Gezien de complexiteit van deze vordering, levert de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafproces op. Hetzelfde geldt voor de toekomstige medische kosten en de nader te onderbouwen schade, zodat de benadeelde partij ook ten aanzien van deze onderdelen niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp en mantelzorg oordeelt de rechtbank dat deze kosten op dit moment nog niet met enige mate van zekerheid kunnen worden bepaald. Niet duidelijk is immers of de benadeelde [slachtoffer 1] op enig moment weer thuis zal kunnen gaan wonen of dat hij voor onbepaalde tijd in een verpleeghuis zal moeten verblijven. Voor zover in de toekomst kosten voor huishoudelijke hulp en mantelzorg gemaakt zouden moeten worden geldt voorts dat niet vaststaat dat die kosten te zijner tijd mogelijk voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, bijvoorbeeld op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De benadeelde partij zal daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij is met een vuurwapen door zijn hoofd geschoten en heeft hierdoor potentieel dodelijk letsel opgelopen in de vorm van onder meer schedelfracturen en een forse, blijvende hersenbeschadiging. De benadeelde partij verblijft in een revalidatiecentrum en is volledig afhankelijk van intensieve zorg. Hoewel het toegebrachte leed van het slachtoffer niet in geld is uit te drukken, zal de immateriële schade, naar maatstaven van billijkheid, worden vastgesteld op € 400.000,-. Dit deel van de vordering wordt dus geheel toegewezen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van dit bedrag aansluiting gezocht bij andere strafzaken en ook de jonge leeftijd, de ernst van het letsel en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer meegewogen.
Benadeelde partijen[slachtoffer 2] en [benadeelde 1](shockschade)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft gezien dat zijn broer door zijn hoofd werd geschoten. Ook de benadeelde partij [benadeelde 1] was in de woning aanwezig ten tijde van het schietincident. Zij heeft het schietincident weliswaar niet zien gebeuren, maar is direct daarna geconfronteerd met de ernstige verwonding van het slachtoffer. Beide benadeelde partijen hebben eerste hulp verleend en gezien hoe het slachtoffer vocht voor zijn leven en in zeer kritieke toestand verkeerde. Gezien de omstandigheden van het geval, acht de rechtbank evident dat sprake is van een zodanig hevige emotionele schok, dat daaruit geestelijk letsel bij beiden is voortgevloeid. Dit wordt verder nog ondersteund door de omstandigheid dat [slachtoffer 2] in de gevangenis is behandeld voor zijn psychische klachten. [benadeelde 1] heeft in dit verband een verklaring van een psycholoog overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank leent de gevorderde shockschade zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van ieder € 15.000,- met afwijzing van hetgeen meer aan hoofdsom is gevorderd.
Benadeelde partij[slachtoffer 2](affectieschade)
[slachtoffer 2] is een broer van het slachtoffer. Voor hem geldt dat hij niet behoort tot de kring van gerechtigden die worden genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade en dat alleen onder uitzonderlijke omstandigheden aan hem vergoeding van affectieschade kan worden toegekend. In het kader van dit strafgeding kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval. De rechtbank zal daarom de vordering afwijzen.
Benadeelde partijen[benadeelde 2] en [benadeelde 3]
De rechtbank stelt vast dat kinderen van het slachtoffer, dat (als gevolg van een misdrijf) ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen, behoren tot de kring van gerechtigden die op grond van artikel 6:107, tweede lid BW aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De rechtbank zal aan de benadeelde partijen ieder € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade toekennen, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade
Benadeelde partij[benadeelde 8]
De rechtbank acht op basis van de door de raadsvrouw overgelegde stukken, waaronder de beschikking van de rechtbank waarin de echtscheiding tussen het slachtoffer en zijn toenmalige echtgenote is uitgesproken en waarin [benadeelde 8] als het minderjarige kind van partijen is vermeld, aannemelijk dat [benadeelde 8] het kind is van het slachtoffer. Gelet hierop behoort [benadeelde 8] eveneens tot de kring van gerechtigden die op grond van artikel 6:107, tweede lid BW aanspraak kunnen smaken op vergoeding van affectieschade. Het door de officier van justitie gemaakte onderscheid kent het Besluit vergoeding affectieschade niet. De rechtbank zal € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade toekennen, op grond van het Besluit vergoeding affectieschade.
De rechtbank bepaalt dat de te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 8] (geboren op 10 oktober 2017) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger(s) kunnen aldus, tot hij achttien jaar is, slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken.
Benadeelde partijen[benadeelde 4] en [benadeelde 5]
De ouders van het slachtoffer behoren ook tot de kring van gerechtigden die op grond van artikel 6:107 BW aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De rechtbank zal de vorderingen van de ouders toewijzen tot een bedrag van ieder € 15.000,-, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade. Het meer gevorderde aan hoofdsom wordt afgewezen.
Benadeelde partijen[benadeelde 6] en [benadeelde 7]
De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 7] zijn broers van het slachtoffer. Voor hen geldt hetzelfde als voor [slachtoffer 2] : alleen onder uitzonderlijke omstandigheden kan affectieschade toegekend worden. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval. De rechtbank zal daarom deze vorderingen afwijzen.
Hoofdelijke veroordeling
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader een benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens die benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 7 januari 2024.
Kosten
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2] . [benadeelde 3] , [slachtoffer 1] , [benadeelde 5] en [benadeelde 8] (grotendeels) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door die benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 6] en [benadeelde 7] worden afgewezen, zullen die benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De rechtbank zal als schadevergoeding de volgende bedragen toewijzen:
Benadeelde partij
Materiële schade
Immateriële schade
Shockschade
Affectieschade
Totaal
[slachtoffer 1]
€ 14.247,-
€ 400.000,-
-
-
€ 414.247,-
[slachtoffer 1]
-
-
€ 15.000,-
-
€ 15.000,-
[benadeelde 1]
-
-
€ 15.000,-
-
€ 15.000,-
[benadeelde 2]
-
-
-
€ 17.500,-
€ 17.500,-
[benadeelde 3]
-
-
-
€ 17.500,-
€ 17.500,-
[benadeelde 4]
-
-
-
€ 15.000,-
€ 15.000,-
[benadeelde 5]
-
-
-
€ 15.000,-
€ 15.000,-
[benadeelde 8]
-
-
-
€ 17.500,-
€ 17.500,-

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 6] en [benadeelde 7] ;
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde 6] en [benadeelde 7] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
€ 414.247,- (zegge: vierhonderdveertienduizend tweehonderdzevenenveertig euro), bestaande uit € 14.247,- aan materiële schade en € 400.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€15.000,- (zegge: vijftienduizend euro),bestaande uit immateriële schade in de vorm van shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [slachtoffer 2] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro),bestaande uit immateriële schade in de vorm van shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde 1] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 8] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 4] , te betalen een bedrag
van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde 4] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 5] te betalen een bedrag van
€ 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade. te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde 5] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [slachtoffer 1] en [benadeelde 5] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 414.247,- (hoofdsom, zegge: vierhonderdveertienduizend tweehonderdzevenenveertig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 414.247,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
365 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 15.000,-(hoofdsom, zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 15.000,- niet mogelijk blijkt
, gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
110 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 1] te betalen
€ 15.000,- (hoofdsom, zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
110 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 2] te betalen
€ 17.500,- (hoofdsom, zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de
hoofdsom van € I 7.5000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 3] te betalen
€ 17.500,- (hoofdsom, zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € I 7.500,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
122 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 8] te betalen
€ 17.500,-(hoofdsom, zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € I 7.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 4] te betalen
€ 15.000,- (hoofdsom, zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.000.- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
110 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 5] betalen
€ 15.000,-(hoofdsom, zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.000.- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
110 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betaling aan een benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, nu sprake is van een hoofdelijke veroordeling, tevens geldt als een bevrijdende betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en C.H. van Vuren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Vlaardingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven
te beroven
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1] met een vuurwapen
door het hoofd heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 289 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)