ECLI:NL:RBROT:2024:11696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
10/218195-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met molotovcocktail in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De brandstichting vond plaats op 21 mei 2024, toen de verdachte een molotovcocktail gooide op het balkon van een flatwoning, terwijl de bewoners nog sliepen. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de brand, ondanks zijn verweer dat hij niet op de plaats delict was. De rechtbank nam in haar overwegingen de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten en werd gediagnosticeerd met PDD-NOS. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast werden vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waaronder een bedrag van € 17.612,55 voor materiële schade en € 1.000,00 voor schade aan de vloer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/218195-24
Uitspraakdatum: 13 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
verblijvende [adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] ,
bijgestaan door mr. S.M. Hoogenraad, advocaat te Zoetermeer.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 17 oktober 2024 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F.B. Koolhof heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en oplegging van de door de reclassering geïndiceerde bijzondere voorwaarden, zonder contact- en locatieverbod.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 2: Vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Feit 1: Brandstichting
Standpunt verdedigingDe raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de brand door de verdachte is gesticht. Het dossier bevat geen bewijs dat de verdachte op de plaats delict kan plaatsen. Hij heeft twee vrienden in de [straatnaam] afgezet, van wie hij niet weet of zij te maken hebben met de brandstichting. Zijn vrienden zijn daarna weer bij hem ingestapt, maar zelf hij heeft zijn auto niet verlaten. Het dossier bevat daar juist contra-indicaties voor. Zo past het niet in de tijdlijn met het zien van de getuige.
De raadsvrouw heeft daarnaast bepleit dat de in de telefoon van de verdachte aangetroffen screenshot dient te worden uitgesloten van het bewijs omdat teveel onduidelijkheid bestaat over de herkomst ervan en aantoonbaar onjuist is dat dit een screenshot van Snapchat zou betreffen, zoals in het proces-verbaal vermeld.
Beoordeling
Op 21 mei 2024 hebben verbalisanten zich, omstreeks 06:00 uur, begeven naar [adres 2] naar aanleiding van de melding dat er brand was ontstaan op het balkon van de woning. Ter plaatse zagen zij een hevige rookontwikkeling op het balkon. Ook zagen zij dat het kunststofkozijn van de woning in brand stond. Na de bluswerkzaamheden is op het balkon een met ducttape omwikkelde, gebroken flessenhals aangetroffen. Uit onderzoek aan de fles is gebleken dat er motorbenzine in zat. Forensisch onderzoek heeft voorts uitgewezen dat door deze brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, evenals levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezig personen, aangeefster [aangeefster] en [naam 1] .
Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat zij om 05:55 uur die ochtend wakker schrok en zag dat er brand was op het balkon. Zij heeft daarop, om 05:58 uur, de hulpdiensten gebeld. Op camerabeelden is te zien dat de auto van de verdachte om 05:44:25 de [straatnaam] inrijdt en om 05:52:55 uur weer uitrijdt en op hoge snelheid over de Slinge verder rijdt. Vast staat dat de verdachte op dat moment de bestuurder was van de auto. De enige andere auto die tussen 05:00 en 06:15 uur de [straatnaam] in- en/of uitrijdt, betreft een Mercedes Vito die toebehoort aan een bewoner van een ander flatgebouw aan de [straatnaam] . Op de beelden is te zien dat dit voertuig de [straatnaam] om 05:50 uur verlaat. De verdachte stelt dat hij contact heeft gehad met de bestuurder van de Mercedes toen deze bestelbus zijn voertuig passeerde. Dit zou volgens de verdediging bevestigen dat de verdachte, toen de Mercedes om 05.50 uur de [straatnaam] uitreed, niet aanwezig was op de plaats delict maar in zijn auto zat. De bestuurder [naam 2] , die als getuige is gehoord, kan zich dit contact met de verdachte niet herinneren. Maar ook als deze getuige kort voor 05.50 uur de verdachte zou hebben gezien, terwijl deze in zijn auto zat, sluit dat niet uit dat de verdachte vanaf 05.44 tot het uitrijden van de Mercedes uit de doodlopende [straatnaam] om 05.50 uur aanwezig was bij de plaats delict.
Vast staat dat de telefoon van de verdachte vanaf 06:28 uur die ochtend zijn huisadres aan [adres 1] in Zoetermeer heeft aangestraald. In de telefoon van de verdachte is een screenshot van een Snapchatbericht aangetroffen. Op dat screenshot, gemaakt op 21 mei 2024 om 06:48:15 uur, is te lezen: “
Als je me niet meer hoort zit ik vast mollo gegooid in slinge 1 min later gelijk op ad”.
Al het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte verantwoordelijk is voor de ontstane brand. De verklaring van de verdachte dat hij die bewuste ochtend twee vrienden naar de [straatnaam] heeft gebracht om een scooter te repareren en zelf in de auto is blijven wachten, is niet aannemelijk geworden. Deze verklaring vindt geen steun in de bewijsmiddelen en is bovendien niet verifieerbaar, nu de verdachte de namen van die vrienden niet heeft willen noemen. Dat de verdachte het in zijn telefoon aangetroffen screenshot niet eerder zou hebben gezien, acht de rechtbank evenmin aannemelijk, ook omdat uit onderzoek aan de ‘user dictionary’, het toetsenbordgeheugen van de telefoon van de verdachte is gebleken dat het woord ‘mollo’ één, het woord ‘slinge’ twee en het woord ‘ad’ zeven keer is getypt. Het is dan aannemelijk dat de tekst op de screenshot is getypt met de telefoon van de verdachte.
De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om aan te nemen dat [aangeefster] zelf of haar ex-vriend de brand heeft gesticht, zoals door de verdachte is gesteld.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde brandstichting.
4.3.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 21 mei 2024 te Rotterdam
bij een woning gelegen aan [adres 2]
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een glazen fles
met tape gevuld met benzine (een zogenaamde molotovcocktail), terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor (een) belendende en/of (een) nabij gelegen woning(en) en/of bij/in die woning en/of in die belendende en/of nabijgelegen woning(en) aanwezige goederen, en- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aan [adres 2] aanwezige personen, te weten [aangeefster] en/of [naam 1] te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
1.
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting door een molotovcocktail te gooien op een balkon van een woning van een flatgebouw. De brandstichting vond in de vroege ochtend plaats toen de bewoners nog lagen te slapen in de kamer die grensde aan dat balkon. De brand heeft schade toegebracht aan de woning. Door het handelen van de verdachte is niet alleen gemeen gevaar voor goederen ontstaan, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de woning en het hele flatgebouw. Dat het gevaar en de schade uiteindelijk beperkt zijn gebleven, is louter te danken aan het optreden van de bewoner die de brand meteen heeft opgemerkt en de hulpdiensten heeft gebeld, en geenszins aan het handelen van de verdachte. Door het adequate optreden van de brandweer kon de brand snel worden geblust waardoor de brandstichting in het flatgebouw kon worden beperkt tot het balkon en de buitenzijde van een woning. De brand heeft een enorme impact gehad op de slachtoffers. Uit de aangifte volgt dat de bewoners doodsangsten hebben uitgestaan bij het ontdekken van de brand. Dergelijke feiten brengen niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij de slachtoffers, maar ook bij buren en andere omwonenden van het flatgebouw. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke delicten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland, gedateerd 9 oktober 2024. De rapporteur constateert risicofactoren binnen de leefgebieden relatie/partner, familie en gezin, het sociaal netwerk en het psychosociaal functioneren van de verdachte. De verdachte is gediagnosticeerd met PDD-NOS en heeft een problematische thuissituatie die te maken lijkt te hebben met emotie- en agressieregulatie. De reclassering adviseert bij een eventuele veroordeling, een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij de reclassering
  • Ambulante behandeling
  • Contactverbod met aangeefster [aangeefster]
  • Locatieverbod voor [locatie] .
Gelet op de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is rekening gehouden met de gevangenisstraffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn bereidheid om mee te werken aan begeleiding en de geadviseerde ambulante behandeling.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat een deel van deze gevangenisstraf, te weten 10 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich weer schuldig te maken aan nieuwe strafbare feiten, met oplegging van de door de reclassering geïndiceerde meldplicht en behandeling.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
[benadeelde partij 1]
Namens [benadeelde partij 1] heeft [naam 3] een vordering tot schadevergoeding van
€ 17.612,55 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezen verklaarde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit herstelkosten van de brandschade. De rechtbank leidt uit het gegeven dat [naam 3] aangifte heeft gedaan namens [benadeelde partij 1] en er een schriftelijke volmacht is afgegeven af dat zij ook gemachtigd is namens [benadeelde partij 1] een vordering tot schadevergoeding in te dienen.
Nu is komen vast te staan dat [benadeelde partij 1] door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding is onderbouwd en de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
De vordering zal tot een bedrag van € 17.612,55 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht
8.2.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.800,00 ingediend tegen de verdachte, vermeerderd met
de wettelijke rente over dit bedrag. Het gevorderde bedrag ziet op schade aan de vloer van de woning als gevolg van roet en bluswater. Een onderbouwing van de schade ontbreekt.
Niet in geschil is dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit materiële schade heeft geleden. Nu een onderbouwing van de gestelde omvang van de schade ontbreekt en deze door de verdediging is betwist, zal de rechtbank de schade schatten op een bedrag van € 1.000, -. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen. De benadeelde partij zal in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering zal tot een bedrag van € 1.000,00 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact opnemen met de verdachte voor de eerste afspraak;
de veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]te betalen
€ 17.612,55 (zegge: zeventienduizend zeshonderdtwaalf euro en vijfenvijftig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 17.612,55 (zegge: zeventienduizend zeshonderdtwaalf euro en vijfenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.612,55 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
120 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]te betalen
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Boer, voorzitter,
mr. J.L. Luiten en mr. D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 november 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 mei 2024 te Rotterdam
bij een woning gelegen aan [adres 2]
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een glazen fles
met tape gevuld met benzine (een zogenaamde molotovcocktail), althans een
brandbare stof,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor (een) belendende en/of (een) nabij gelegen woning(en) en/of bij/in die woning en/of in die belendende en/of nabijgelegen woning(en) aanwezige goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
voor de in de woning aan [adres 2] aanwezige personen, te weten [aangeefster]
en/of [naam 1] te duchten was.
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2024 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [aangeefster] en/of [naam 4] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt.