ECLI:NL:RBROT:2024:1169

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
10-262618-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs voor poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de poging tot doodslag, maar veroordeling voor de bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij het incident, het bewijs niet overtuigend genoeg was om tot een veroordeling te komen. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en er was geen direct bewijs dat de verdachte daadwerkelijk had geschoten of een vuurwapen had voorhanden gehad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-262618-23
Datum uitspraak: 31 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsman mr. M. Šćulić, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Vrijspraak

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering van het onder 1 primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair (poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling) ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] (hierna: de aangever) met een vuurwapen, en het voorhanden hebben van een vuurwapen.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de schutter is geweest en een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Dit betekent dat bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen niet zijn bewezen.
4.2.3.
Beoordeling
Alhoewel de omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden bijzonder verdacht zijn, er informatie in het dossier aanwezig is die onmiskenbaar in de richting van de verdachte wijst en de (niet verifieerbare) verklaring van de verdachte de nodige vragen oproept, blijft het niet meer dan dat: verdacht. Het aanwezige bewijsmateriaal is onvoldoende overtuigend om tot een bewezenverklaring te komen van hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de verklaringen en (het geluid van) de camerabeelden, concludeert de rechtbank dat ter plaatse is geschoten. De vraag is echter of het de verdachte is geweest die dit heeft gedaan. De aangever en de getuigen verklaren dat er twee mannen ter plaatse aanwezig waren en dat zij uiteindelijk twee mannen hebben zien wegrennen. Zij hebben echter verklaard niet te hebben gezien wie er heeft geschoten. Getuige [getuige01] heeft de dag na het incident weliswaar verklaard dat zij de man in donkere kleding het vuurwapen zag vasthebben, maar verklaarde op de avond van het incident dat zij een knal had gehoord en dat zij niet had gezien wie had geschoten. Onduidelijk is gebleven wat heeft gemaakt dat haar verklaring een dag later recht tegenover haar oorspronkelijke verklaring stond. Deze wisselende verklaring roept vragen op over wat zij echt heeft gezien. Verder heeft bovenbuurvrouw [naam01] het incident vlak voor haar huis gesitueerd (op nummer [nummer01] ) en heeft verklaard dat de man in donkere kleding schoot op mensen die op 1,5 meter van hem af stonden. Dit valt echter niet te rijmen met de plek waar de huls en het patroon zijn gevonden; veel verderop in de straat ter hoogte van nummer [nummer02] . Dit verschil tussen de verklaring en de objectieve bewijsmiddelen omtrent de locatie van de huls en het patroon is op basis van het dossier niet te verklaren. Verder is op basis van het dossier niet zonder meer vast te stellen dat de verdachte de persoon was die de donkere kleding aan had. Daarbij geldt bovendien dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – zelfs als de verdachte de man in donkere kleding was, hetgeen hij ontkent – niet is bewezen dat de verdachte dan ook heeft geschoten. Bij de verdachte is verder geen vuurwapen aangetroffen. Wel is er beeldmateriaal waarop de verdachte een (mogelijk echt) vuurwapen vasthoudt. Omdat die bestanden voor zover bekend begin september zijn gemaakt, kunnen die ook om die reden niet bijdragen aan het bewijs voor het voorhanden hebben van een vuurwapen op 8 oktober 2023.
4.2.4.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde.

5.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij01] : ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij [benadeelde partij01] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal hij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt; deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Diekman, voorzitter,
en mr. D.F. Smulders en mr. dr. S. Wahedi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke en mr. O.S.S. Obispo, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd naar, althans in de richting van die [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te Rotterdam [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
  • een vuurwapen aan die [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] te tonen en/of
  • een vuurwapen op die [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] te richten en/of
  • (daarbij) (vervolgens) met voornoemd vuurwapen in de nabijheid van die [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] een kogel af te vuren/schieten;
2.
hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te Rotterdam een wapen in de zin van artikel l, onder 3°, gelet op artikel 2, lid l, categorie III, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van deze wet in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.