ECLI:NL:RBROT:2024:11657

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
C/10/685706 / JE RK 24-1977
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de kinderbescherming

Op 22 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verlengd voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid om de behandeling van het overige deel van het verzoek aan te houden. De kinderrechter oordeelt dat de verlenging noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, gezien de zorgen over het extremistische verleden van de moeder en de risico's die dit met zich meebrengt voor de opvoedingssituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder inmiddels een eigen woning heeft en dat er een liefdevolle band bestaat tussen de kinderen en hun familieleden, maar dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedingssituatie. De kinderrechter heeft besloten dat de pedagogische duiding en de toetsing door de Raad voor de Kinderbescherming moeten worden afgewacht voordat kan worden bepaald of de kinderen bij de moeder kunnen worden teruggeplaatst. De kinderrechter heeft de GI verzocht om uiterlijk twee weken voor de pro forma datum een rapportage aan de rechtbank te overleggen met de actuele stand van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/685706 / JE RK 24-1977
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,
gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.C. Heijman, kantoorhoudende te Papendrecht.
[oma mz]
hierna te noemen: de oma moederszijde, wonende in [woonplaats 2] ;
[opa mz] ,
hierna te noemen: de opa moederszijde, wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 11 september 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de moeder, ontvangen op 18 oktober 2024;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de moeder, ontvangen op 17 oktober 2024;
  • de toetsing van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad, ontvangen op 22 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI, [persoon A] en een collega;
  • de oma (m.z.);
  • de opa (m.z.);
  • de stiefoma, [persoon B] , ter zitting aangemerkt als belanghebbende.

2.De feiten

2.1.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven deels bij de oma en deels bij de opa en de stief oma.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 22 april 2024 de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 28 april 2025.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 22 april 2024 de machtiging verlengd [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de opa en de oma tot 28 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de opa en oma, te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De GI heeft ter zitting het verzoek gewijzigd in die zin dat wordt verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de opa en oma, te verlengen voor de duur van vier maanden en voor de overige twee maanden aan te houden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het gewijzigde verzoek en licht het als volgt toe. Het is positief dat de moeder inmiddels een eigen woning heeft en er een liefdevolle band bestaat tussen de familieleden. Om verwarring te voorkomen is in overleg met de pleegzorg besloten dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] tijdens de contacturen bij de moeder overnachten. Gezien het extremistische verleden van de moeder bestaan er echter nog altijd zorgen over de opvoedingssituatie van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Het baart de GI zorgen dat de moeder in het recente verleden contact heeft gehad met [persoon C] . en de daardoor ontstane zorgen niet heeft erkend. Externe factoren hebben ertoe geleid dat de moeder afstand van het contact heeft gedaan en dit laat zien dat een intrinsieke motivatie van de moeder ontbreekt. Het is belangrijk dat de risico’s van het contact in acht worden genomen en keuzes van de moeder kritisch worden bekeken. De GI is van mening dat de moeder niet is aangemoedigd om het contact met andere (veroordeelde) IS vrouwen aan te gaan en herkent het standpunt van de moeder hierin niet. Het is van belang dat er een pedagogische duiding plaatsvindt waarin de positie van zowel de moeder als de kinderen wordt onderzocht. De pedagogische duiding loopt via ‘Nuance door training en advies’ (NTA) en zal uiterlijk 20 november van start gaan. Het is daarvoor belangrijk dat de moeder in samenwerking met de reclassering de benodigde informatie en stukken aandraagt. In vervolg zal de pedagogische duiding door de Raad getoetst worden waarna de woonplek van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] kan worden bepaald. De GI acht een periode van vier maanden hiervoor geschikt.
4.2.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Primair wordt verzocht het verzoek af te wijzen. Subsidiair wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing voor maximaal vier maanden toe te wijzen. Het frustreert de moeder dat de uithuisplaatsing alsmaar wordt verlengd waardoor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet bij haar kunnen wonen. Doordat de reclassering akkoord ging met het contact tussen de moeder en [persoon C] . zag zij daar destijds geen zorgen in. Echter, begrijpt de moeder de zorgen vanuit de instanties en benadrukt zij nogmaals dat er geen sprake is geweest van een amoureuze relatie en het contact met [persoon C] . verbroken blijft. De aanmoediging van het contact met andere (veroordeelde) IS vrouwen brengt verwarring bij de moeder en de reclassering heeft de moeder hierover onvoldoende geïnformeerd. Het extremistische gedachtegoed van de moeder is in de hulpverleningstrajecten al onderzocht waardoor het niet noodzakelijk is om de pedagogische duiding af te wachten. De moeder heeft een eigen woning en de dagelijkse praktijk laat zien dat zij in staat is om voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te zorgen. De lopende ondertoezichtstelling zorgt voor voldoende toezicht op de thuissituatie waarbij eventueel extremisme in de gaten wordt gehouden. De moeder spreekt de hoop uit dat er snel stabiliteit komt zodat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] rust ervaren en een eigen identiteit kunnen gaan vormen. Het is daarvoor van belang dat zij samen bij de moeder wonen.
4.3.
Door de opa en de stiefoma wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Zowel de moeder als [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben al veel traumatische gebeurtenissen meegemaakt. Ondanks het belaste verleden heeft de moeder voor een goede opvoeding gezorgd waarin de kinderen gezond en gelukkig zijn. De opa benadrukt dat de moeder haar straf heeft uitgezeten en het van belang is dat er rust en stabiliteit komt voor het gezin. De opa spreekt daarom de hoop uit dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] snel weer samen bij de moeder wonen en zo gezamenlijk als gezin verder kunnen gaan.
4.4.
Door de oma wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ervaren veel vreugde en rust als zij bij de moeder zijn. Het is daarom van belang dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] terug bij de moeder worden geplaatst zodat zij in een liefdevol gezin opgroeien waarin zij op een positieve wijze ontwikkelen en de opa en oma de rol als grootouders weer op zich kunnen nemen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
Ter zitting is naar voren gekomen dat er de afgelopen periode veel stappen zijn gezet. De moeder beschikt over een eigen woning waar [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] regelmatig overnachten en het contact is inmiddels uitgebreid. Er bestaan echter nog altijd forse zorgen over het extremistische verleden van de moeder en de daaruit volgende risico’s voor de opvoedingssituatie van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Met name zijn er zorgen over het contact wat tussen de moeder en [persoon C] . in het recente verleden heeft plaatsgevonden. Hoewel de moeder zegt, op aandringen van anderen, afstand van dit contact te hebben gedaan, is het in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dat de risico’s hiervan in acht worden genomen en de zorgen hierover worden weggenomen. De moeder heeft door dat contact, maar ook verder destijds, keuzes gemaakt die, zoals elke keuze, consequenties hebben, ook voor beide kinderen. Deze consequenties dient de moeder in te zien en te begrijpen. Dat zij veel van de kinderen houdt, en zij van haar, staat vast; daarin liggen de zorgen niet.
5.3.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat de pedagogische duiding en de daaruit volgende toetsing van de Raad moet worden afgewacht voordat kan worden bepaald dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de moeder kunnen worden teruggeplaatst. Het extremistische verleden van de moeder en het contact met [persoon C] . laten zien dat de moeder keuzes heeft gemaakt waarbij de veiligheid en verdere belangen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet op de eerste plaats hebben gestaan. Middels de pedagogische duiding worden eventuele risico’s in kaart gebracht waardoor het onderzoek op een zorgvuldige manier kan worden afgerond en het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voorop wordt gesteld. Indien een positieve duiding volgt en de zorgen zijn weggenomen kunnen, zoals dat zich thans laat aanzien, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] terug bij de moeder worden geplaatst. De komende periode dient eraan gewerkt te worden dat de contacten tussen de moeder en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] tot langere periodes wordt uitgebreid. Wat betreft de pedagogische duiding is het van belang dat deze snel van de grond komt zodat ook de toetsing van de Raad spoedig plaatsvindt en zodra mogelijk naar een terugplaatsing kan worden toegewerkt. De kinderrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek voor een kortere duur toe te wijzen, te weten voor de duur van drie maanden en voor het overige aan te houden.
5.4.
De Raad wordt verzocht om uiterlijk twee weken voor de hierna vermelde pro forma datum een rapportage aan de rechtbank te overleggen, met afschrift aan de GI, de belanghebbenden en mr. J.C. Heijman met de actuele stand van zaken en waarin wordt aangegeven of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de opa (en stiefoma) en oma, tot 28 januari 2025.
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
en alvorens verder te beslissen
6.3.
houdt de behandeling van het overige deel van het verzoek aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden
tot 1 december 2024 pro forma;
6.4.
bepaalt dat de GI en de belanghebbenden op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
6.5.
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden en mr. J.C. Heijman) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van R.J.S. Mulder als griffier, en op schrift gesteld op 5 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.