ECLI:NL:RBROT:2024:1165

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
C/10/670489 / JE RK 23-2854
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing met positieve ontwikkeling

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 2 februari 2024, wordt de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [kind01], besproken. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die verzoekt om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar. De moeder van [kind01] is betrokken bij de procedure en wordt bijgestaan door haar advocaat, mr. S. Epema. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2024, werd vastgesteld dat er sprake is van een positieve ontwikkeling in de situatie van de moeder, hoewel deze nog pril is. De kinderrechter oordeelt dat de moeder momenteel nog geen veilige en stabiele opvoedsituatie kan bieden, maar dat er wel vooruitgang is geboekt. De kinderrechter besluit de ondertoezichtstelling te verlengen tot 10 februari 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 10 augustus 2024, maar voor een kortere duur dan verzocht. Tevens wordt er een pro forma aanhouding van de overige verzoeken vastgesteld, waarbij de GI wordt verzocht om een rapportage over de stand van zaken te overleggen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/670489 / JE RK 23-2854
Datum uitspraak: 2 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[kind01],
geboren op [geboortedatum01] 2015 in [plaats01] , hierna te noemen: [kind01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam01],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats01] ,
advocaat: mr. S. Epema, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 24 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 25 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam02] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [kind01] .
2.2.
[kind01] verblijft in [locatie01] van [naam instelling01] .
2.3.
Bij beschikking van 10 februari 2023 is [kind01] onder toezicht gesteld tot 10 februari 2024.
2.4.
Bij beschikking van 26 oktober 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 10 februari 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt een verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind01] voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

De GI handhaaft ter zitting het verzoek. Het staat vast dat de moeder veel van [kind01] houdt. Zij is erg betrokken en komt de (bezoek)afspraken altijd na. Tegelijkertijd is het de moeder nog niet gelukt om voor een langere periode clean te blijven, waardoor de situatie nog kwetsbaar is. Eerder werd de moeder ondersteund door Antes, maar dit is gestopt omdat de moeder niet alle afspraken nakwam. Momenteel wordt zij begeleid door de huisarts. [kind01] verblijft nu bij [naam instelling01] , omdat het gezinshuis geen goede plek voor hem was. Bij [naam instelling01] heeft [kind01] een moeilijke start gehad, omdat hij beïnvloedbaar is voor de onrust op de groep. Hierdoor is gebleken dat een gezinshuis niet passend is voor hem. Op dit moment gaat het goed met [kind01] ; hij gaat naar school en hij heeft goed contact met de moeder en de oma (moederszijde). De komende periode moet een plan van aanpak gemaakt worden, waarbij de bezoekmomenten met kleine stappen verder uitgebreid kunnen worden.

5.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt ingestemd met een verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder voert verweer tegen de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. Momenteel is sprake van een positieve ontwikkeling. De moeder test al twee maanden negatief op de urinecontroles en zij is aangemeld voor traumatherapie. De omstandigheid dat de hulpverlening vanuit Antes is gestopt, is niet alleen aan de moeder te wijten. Daarnaast heeft de moeder zelfstandig nieuwe hulpverlening ingeschakeld, waarover zij tevreden is en waardoor zij meer rust ervaart. De moeder wil de komende periode verder aan haarzelf werken, zodat zij [kind01] een stabiele basis kan bieden. De moeder realiseert zich dat [kind01] op dit moment nog niet bij haar kan wonen, maar zij wil wel dat het perspectief bij haar thuis ligt. In dit verband wenst de moeder een uitbreiding van de bezoekmomenten. Moeder is heel trots op [kind01] en zij gunt hem het beste.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [kind01] kent een belast verleden, als gevolg waarvan hij in zijn ontwikkeling is bedreigd. De moeder was vanwege persoonlijke en verslavingsproblematiek (emotioneel) onvoldoende beschikbaar voor [kind01] , waardoor hij een instabiele en onveilige opvoedsituatie heeft gekend. Er waren zorgen over zijn (psychosociale) ontwikkeling en hechtingsproblematiek. Sinds 22 januari 2022 woont [kind01] niet meer thuis en heeft hij op verschillende plekken verbleven.
6.2.
De afgelopen periode heeft de moeder hard aan zichzelf gewerkt, waardoor sprake is van een positieve ontwikkeling. De moeder is in het belang van [kind01] gemotiveerd om deze ontwikkeling voort te zetten, mede waardoor zij zich heeft aangemeld voor traumatherapie. Hoewel vaststaat dat de moeder veel van [kind01] houdt en er sprake is van een positieve ontwikkeling in de thuissituatie, is dat nog wel pril. Dit komt doordat de moeder nog niet voor een langere periode clean is gebleven, maar ook doordat de moeder gaat starten met traumatherapie en dit heel zwaar kan zijn, waardoor zij [kind01] nu nog geen veilige en stabiele opvoedsituatie kan bieden. De moeder erkent deze zorgen ter zitting. De kinderrechter is het daarom met de GI eens dat de betrokkenheid van de jeugdbeschermer voor de komende periode nog wel wenselijk en nodig is. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [kind01] , zoals verzocht en niet weersproken, verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
6.3.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter het volgende. Momenteel verblijft [kind01] op een open groep bij [naam instelling01] . Hier heeft hij een moeilijke start gehad. Dit komt mede doordat [kind01] beïnvloedbaar is voor de drukte en de onrust van de groep. [kind01] is gebaat bij rust en duidelijkheid. Op dit moment gaat het goed met hem; hij ontwikkelt zich goed en hij gaat naar school. Dat verdient een groot compliment. [kind01] ontvangt hulpverlening in de vorm van beeldende en psychomotore therapie. Door deze therapie kan [kind01] goed zijn emoties en fysieke onrust kwijt. Daarnaast heeft [kind01] dagelijks contact met de moeder of de oma moederszijde via videobellen. [kind01] geniet daarvan. [kind01] heeft tevens eenmaal in de week een begeleid bezoekmoment met de moeder en hij logeert ieder weekend bij de oma moederszijde. Dit vindt [kind01] fijn. Het is in het belang van [kind01] dat hij zich de komende tijd verder kan ontwikkelen. Omdat dit vanwege de onstabiele (thuis)situatie van de moeder nog niet mogelijk is vanuit de thuissituatie, dient de huidige verblijfsplek van [kind01] voor nu geborgd te blijven. De kinderrechter is daarom van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter ziet wel aanleiding voor een verlenging van de uithuisplaatsing voor een kortere duur dan verzocht, te weten voor de duur van zes maanden en het verzoek voor het overige aanhouden. Dit komt doordat het van belang is dat de komende periode onderzoek wordt gedaan naar een passende vervolgplek voor [kind01] . Hiertoe dient onderzoek te worden gedaan naar de mogelijkheid van een thuisplaatsing, waarbij de omgangsmomenten tussen de moeder en [kind01] stapsgewijs moeten worden uitgebreid. Het tempo van [kind01] is hierbij bepalend.
6.4.
De GI wordt verzocht om uiterlijk twee weken vóór de hierna vermelde pro forma datum een briefrapportage (met afschrift aan de belanghebbende en aan de advocaat van de moeder) te overleggen over de dan huidige stand van zaken en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [kind01] tot 10 februari 2025;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 10 augustus 2024;
en alvorens verder te beslissen:
7.3.
houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden
tot 1 juli 2024 pro forma;
bepaalt dat de GI en de belanghebbende op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter (met afschrift aan de GI en de belanghebbende en mr. S. Epema) de sub 6.4 verzochte rapportage te doen toekomen.
7.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2024 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier, en op schrift gesteld op 13 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.