ECLI:NL:RBROT:2024:11624

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
11406299 VV EXPL 24-93
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming en verstekvonnis met herhaalde wanprestatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2024, betreft het een kort geding waarin eisers, huurders van een woning, de schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis vorderen. Dit verstekvonnis, uitgesproken op 2 oktober 2024, verplichtte hen tot ontruiming van het gehuurde en betaling van een huurachterstand. Eisers stellen dat de huurachterstand inmiddels is voldaan en dat de ontruiming hen dakloos zal maken. De kantonrechter oordeelt dat er geen reden is om terug te komen op de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het verstekvonnis. De kantonrechter overweegt dat de herhaalde wanprestatie van eisers, die al eerder in andere procedures zijn aangesproken op hun betalingsgedrag, zwaar weegt. De kantonrechter concludeert dat het belang van gedaagden bij uitvoering van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van eisers bij schorsing van de tenuitvoerlegging. De vorderingen van eisers worden afgewezen en zij worden veroordeeld in de proceskosten. In reconventie worden de vorderingen van gedaagden eveneens afgewezen, maar zij worden wel veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11406299 VV EXPL 24-93
datum uitspraak: 20 november 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1], en

2. [eiser 2],
woonplaats: [plaatsnaam 1],
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
gemachtigde: mr. drs. H.L. Groenenboom,
tegen

1.[gedaagde 1], en

2. [gedaagde 2],
woonplaats: [plaatsnaam 2],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. M.A.C. Backx.
De partijen worden hierna ‘[eisers]’ en ‘[gedaagden]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 november 2024, met bijlagen;
  • de eis in reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 20 november 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser 1], bijgestaan door genoemde gemachtigde, en [gedaagde 1] en [gedaagde 2], bijgestaan door genoemde gemachtigde. Zijdens [gedaagden] zijn pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eisers] huren sinds 1 december 2014 de woning aan [adres] (hierna: het gehuurde) van [gedaagden].
2.2.
Bij dagvaarding van 9 september 2024 hebben [gedaagden] een kort geding tegen [eisers] aanhangig gemaakt (bekend onder zaaknummer 11293768 CV-EXPL 24-75), waarin zij onder meer ontruiming van het gehuurde hebben gevorderd. De zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2024. [eisers] zijn niet op die zitting verschenen.
2.3.
Bij verstekvonnis van 2 oktober 2024 (hierna: het verstekvonnis) zijn [eisers] in dat kort geding veroordeeld tot, kort gezegd, (1) ontruiming van het gehuurde, (2) betaling van de huurachterstand van € 3.913,53, (3) betaling van een maandelijkse (huur)termijn van € 1.304,51 per maand vanaf 1 oktober 2024 tot aan de dag van ontruiming en (4) de proceskosten. De gevorderde rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de boete zijn afgewezen, nu deze zijn gebaseerd op oneerlijke bedingen.
2.4.
Bij exploot van 8 oktober 2024 is het verstekvonnis betekend en is de gedwongen ontruiming binnen veertien dagen aan [eisers] aangezegd. Bij exploot van
13 november 2024 is de ontruiming op 21 november 2024 aangezegd.
2.5.
Op 24 oktober 2024 hebben [eisers] om een dagbepaling gevraagd daar zij [gedaagden] wensten te dagvaarden in verzet. Om hun moverende redenen is de dagvaarding ingetrokken (dossier 11371478 VV EXPL 24-86).
2.6.
Op 29 oktober 2024 hebben [eisers] alsnog [gedaagden] gedagvaard in verzet. [eisers] vorderen in die zaak (zaaknummer 11383165 CV EXPL 24-4910) vernietiging van het verstekvonnis en afwijzing alsnog van de vorderingen van [gedaagden], en (in reconventie) veroordeling van [gedaagden] tot herstel van – kort gezegd – de gestelde gebreken aan het gehuurde.
2.7.
Op 18 november 2024 zijn [gedaagden] gedagvaard in het onderhavige kort geding.

3.Het geschil in dit kort geding in conventie en in reconventie

3.1.
[eisers] vorderen in conventie schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis totdat is beslist op het door [eisers] ingestelde verzet, met veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eisers] leggen – kort gezegd – aan de vordering ten grondslag dat het verstekvonnis is gebaseerd op een huurachterstand over de maanden april, juli, augustus en september 2024, terwijl die al betaald waren. [eisers] hebben namelijk op 27 augustus 2024 een bedrag van € 1.265,29 betaald (zonder omschrijving maar op de zitting is duidelijk geworden dat dit de huurtermijn van april betrof), op 2 september 2024 eveneens € 1.265,29 (met omschrijving huur september) en op 18 september 2024 € 2.648,33 (met omschrijving huurtermijn juli, augustus en suppletie september). Op 1 oktober is de huur voor oktober ad € 1.304,51 betaald. Daarnaast weegt het belang van [eisers] bij behoud van het gehuurde volgens hen zwaarder dan het belang van [gedaagden] bij doorzetting van de ontruiming, omdat zij door ontruiming dakloos worden.
3.3.
[gedaagden] voeren het volgende verweer. Er is sprake van herhaalde wanprestatie: er is telkens een procedure c.q. vonnis nodig om [eisers] te bewegen de huur(achterstand) te betalen. Hierbij wordt verwezen naar de vonnissen van deze rechtbank van 28 mei 2020 en 18 januari 2024. Ook de recente achterstand is pas betaald na de zitting op 18 september 2024.
Nu [eisers] erkennen dat sprake was van een huurachterstand vorderen [gedaagden] in reconventie dat de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten alsnog op grond van de wet moeten worden toegewezen en dat [eisers] worden veroordeeld tot betaling van de door [gedaagden] werkelijk geleden schade doordat [eisers] niet zijn verschenen op de zitting op 18 september 2024, ad € 3.913,14 inclusief BTW, te vermeerderen met rente, als voorschot op totaal geleden en nog te lijden schade en de proceskosten van deze procedure. Er is volgens [gedaagden] sprake van misbruik van recht door [eisers] door het spoor van procedures, het herhaaldelijk te laat betalen en het niet verschijnen op zittingen. Ter zitting hebben [eisers] geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in reconventie.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Dit kort geding betreft een executiegeschil. Het spoedeisend belang bij het gevorderde volgt uit de aard daarvan.
4.2.
[gedaagden] beschikken op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde verstekvonnis over een executoriale titel om over te gaan tot ontruiming van het gehuurde. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of de tenuitvoerlegging van dat vonnis moet worden geschorst totdat op het door [eisers] tegen het verstekvonnis in te stellen verzet is beslist. Deze vraag zal de kantonrechter beantwoorden met toepassing van de criteria die door de Hoge Raad zijn geformuleerd in zijn arrest van
20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.3.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de kantonrechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
4.4.
De kantonrechter volgt [eisers] niet in hun standpunt dat sprake is van een kennelijke misslag in genoemd verstekvonnis van 2 oktober 2024 die tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet leiden. Weliswaar is de kantonrechter in die zaak mogelijk niet op de hoogte geweest van de onder 3.2 vermelde betaling op 2 september 2024 en met zekerheid niet van de betaling op 18 september 2024 – nu de zitting op die dag om 10.30 uur plaatsvond en de betaling die dag is gedaan om 13.55 uur – maar dat laat onverlet dat ten tijde van het dagvaarden meer dan twee termijnen openstonden. De kantonrechter in die zaak heeft bovendien terecht in aanmerking genomen dat sprake was van een herhaalde wanprestatie waarover in een eerder vonnis van 18 januari 2024 al was overwogen dat
[eisers] een allerlaatste kans kregen. Dat de laatste betaling of betalingen niet bij de beoordeling zijn en konden worden betrokken, maakt daarom niet dat sprake is van een kennelijke misslag in het verstekvonnis die tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet leiden.
4.5.
De kantonrechter stelt voorts vast dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis niet is gemotiveerd. Dat hoefde ook niet, omdat door
[eisers] daartegen geen verweer was gevoerd. Maar bij die ontbrekende motivering dient, gelet op het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad, binnen de grenzen van dit executiegeschil alsnog een belangenafweging plaats te vinden. Het belang van
[eisers] bij de schorsing van de tenuitvoerlegging en het belang van [gedaagden] bij uitvoering van het vonnis, moeten tegen elkaar worden afgewogen. Daarbij kunnen feiten en omstandigheden meewegen die door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat het financiële belang van [gedaagden] in dit geval dient te prevaleren.
In een vonnis tussen partijen van de kantonrechter van 28 mei 2020 (zaaknummer 8113438 CV EXPL 19-6835), eveneens in verband met een betalingsachterstand in de huurtermijnen, zijn [eisers] al gewaarschuwd dat – ofschoon in die zaak de achterstand zoals die ten tijde van de dagvaarding had bestaan, ten tijde van het vonnis was voldaan – het structureel te laat betalen van huurpenningen een grond voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde kan opleveren.
In het meergenoemde vonnis van 18 januari 2024 is [eisers] “één allerlaatste kans” gegeven om de totale op dat moment bestaande huurachterstand te voldoen.
In genoemd verstekvonnis van 2 oktober 2024 is daarom terecht overwogen dat er sprake is van een herhaalde wanprestatie. Het kan voorts niet zo zijn dat een verhuurder keer op keer – nu zelfs tweemaal binnen één jaar – moet gaan procederen om de huur betaald te krijgen. Ter zitting hebben [gedaagden] erop gewezen in dit verband al € 16.000,- aan advocaatkosten te hebben moeten maken. De enkele en algemene stelling van [eisers] dat zij na een ontruiming geen dak meer boven hun hoofd hebben, is onvoldoende om hun belang zwaarder te laten wegen: het verlies van een dak boven het hoofd is, hoe ingrijpend ook, nu eenmaal inherent aan een (gedwongen) ontruiming. Wanneer dat argument op zichzelf doorslaggevend zou zijn, zou een wanpresterende huurder nooit kunnen worden ontruimd.
Wat [eisers] hebben aangevoerd over gebreken in het gehuurde, legt evenmin voldoende gewicht in de schaal. In het vonnis van 18 januari 2024 is daaromtrent geoordeeld dat de al in 2020 genoemde gebreken zijn besproken op zitting en dat toen is gebleken dat er herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd, zij het dat [eisers] niet tevreden waren met de kwaliteit van de herstelwerkzaamheden. De kantonrechter kan thans niet vaststellen dat het herstel niettemin onvoldoende is geweest: enkele overgelegde foto’s zijn in dat verband onvoldoende. Verder hebben [gedaagden] onbetwist aangevoerd dat er sinds 2020 geen gebreken meer zijn gemeld en dat zij een- en andermaal inspecties in de woning hebben willen verrichten, maar dat dit steeds onmogelijk is gebleken. Ter zitting is in dit verband geconstateerd dat er blijkens de gedingstukken vanuit [gedaagden] inderdaad diverse concrete pogingen tot contact zijn geweest – per e-mail en whatsapp naar [eisers] en ook per mail naar zijn advocaat – zonder dat van enig tegenvoorstel is gebleken. Een voorgestelde datum kan een keer niet uitkomen, maar dan mag wel een tegenvoorstel worden verwacht. Nu dat er niet is geweest, kan [gedaagden] – wat er verder zij van de gestelde gebreken – niet worden tegengeworpen dat zij te laks zijn geweest.
4.7.
Alles overwegend komt de kantonrechter tot het oordeel dat er geen grond bestaat om terug te komen op de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het verstekvonnis en evenmin om anderszins de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te schorsen. De kantonrechter zal de daartoe strekkende vordering van [eisers] dan ook afwijzen.
4.8.
De proceskosten in conventie komen voor rekening van [eisers] omdat zij ongelijk hebben (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eisers] aan [gedaagden] moeten betalen op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De gevorderde en op zichzelf niet weersproken wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als na te melden.
4.9.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [gedaagden] dat vorderen en [eisers] daar geen afzonderlijk bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
in reconventie
4.10.
Met betrekking tot de rente en de buitengerechtelijke incassokosten is in het vonnis van 18 januari 2024 al overwogen dat deze in strijd zijn met de consumentenbepalingen in de Richtlijn 93/13 EG en daarmee oneerlijk zijn. Ook is overwogen dat het in strijd met dit doel zou zijn als wordt toegestaan dat een eiser zich vervolgens kan beroepen op aanvullend nationaal recht terwijl de algemene voorwaarden dus een oneerlijke bepaling bevatten. In het vonnis van 2 oktober 2024 zijn deze oordelen overgenomen. De kantonrechter ziet ook thans geen enkele aanleiding hiervan af te wijken, zodat de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten opnieuw worden afgewezen.
4.11.
Het gevorderde voorschot op de schadevergoeding wordt eveneens afgewezen, nu niet met de in kort geding vereiste stelligheid kan worden geoordeeld dat er grond bestaat voor schadevergoeding. In meergenoemd vonnis van 2 oktober 2024 is een proceskostenveroordeling uitgesproken, die nu juist ziet op gemaakte proceskosten in die procedure. Hoewel de procedurele keuzes van [eisers] niet maximaal efficiënt lijken te zijn geweest, vormen zij naar voorlopig oordeel ook geen misbruik van procesrecht.
4.12.
De proceskosten in reconventie komen voor rekening van [gedaagden] omdat die ongelijk hebben (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagden] aan [eisers] moeten betalen op € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 678,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst af de vorderingen van [eisers];
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagden] worden begroot op € 949,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
wijst af de vorderingen van [gedaagden];
5.5.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, die aan de kant van [eisers] worden begroot op € 678,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken.
745