ECLI:NL:RBROT:2024:11615

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
10-043944-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 2007. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het plegen van verschillende ontuchtige handelingen met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten 14 jaar oud was. De tenlastelegging omvatte onder andere het betasten van de billen, zoenen op de mond, en het betasten van de borsten van het slachtoffer. De officier van justitie eiste een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet alle tenlastegelegde feiten bewezen konden worden, met name de handeling waarbij de verdachte het slachtoffer's hand op zijn geslachtsdeel zou hebben gelegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze specifieke handeling, maar heeft wel de overige ontuchtige handelingen bewezen verklaard, aangezien de verdachte deze heeft bekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet wordt uitgevoerd. Tevens is er een schending van de redelijke termijn vastgesteld, aangezien de inhoudelijke behandeling van de zaak meer dan drie jaar na de aanhouding van de verdachte plaatsvond. De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de schending van de redelijke termijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-043944-22
Datum uitspraak: 6 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1989 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Alle ontuchtige handelingen die zijn genoemd in de tenlastelegging, inclusief de gedachtestreepjes over het plaatsen van haar hand op de penis en het kussen in haar nek, kunnen bewezen worden verklaard. De verklaringen van [voornaam slachtoffer] zijn authentiek, consistent en betrouwbaar en worden ondersteund door de verklaringen van de zus van [voornaam slachtoffer] en door de verdachte die de handelingen deels heeft bekend.
4.1.2.
Beoordeling
[voornaam slachtoffer] heeft zowel tijdens het informatief gesprek zeden als bij een later verhoor verklaard dat de verdachte, naast de andere in de tenlastelegging genoemde ontuchtige handelingen, zijn geslachtsdeel uit zijn broek heeft gehaald en haar hand op zijn geslachtsdeel heeft gelegd.
De verdachte heeft vanaf het eerste verhoor verklaard over één incident op 21 juni 2021 en over de ontuchtige handelingen die toen hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft daarbij steeds stellig ontkend dat hij toen zijn geslachtsdeel uit zijn broek heeft gehaald en vervolgens de hand van [voornaam slachtoffer] op zijn ontblote geslachtsdeel heeft gelegd. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij enkel met zijn eigen hand aan de buitenzijde van de broek zijn penis heeft vastgepakt in de aanwezigheid van [voornaam slachtoffer] .
De rechtbank legt hierna uit waarom zij van oordeel is dat het plaatsen van de hand van [voornaam slachtoffer] op verdachtes penis niet bewezen kan worden verklaard.
In zedenzaken zoals deze is veelal sprake van twee verklaringen, namelijk die van het veronderstelde slachtoffer en die van de veronderstelde dader, waarbij de verklaringen vaak lijnrecht tegenover elkaar staan. Vaak zijn er ook geen getuigen die de tenlastegelegde gedragingen hebben waargenomen en zo is dat ook in deze zaak. In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat de rechter het bewijs dat de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op één verklaring. De rechtbank mag niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen verklaren over wat het veronderstelde slachtoffer hen over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige is.
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier geen andere bewijsmiddelen aanwezig zijn die voldoende steun bieden aan de verklaring van [voornaam slachtoffer] , met betrekking tot het plaatsen van haar hand op de penis van de verdachte. Weliswaar heeft de zus van [voornaam slachtoffer] ook verklaard dat de verdachte de hand van [voornaam slachtoffer] op zijn geslachtsdeel heeft gelegd, maar de bron van die verklaring is [voornaam slachtoffer] zelf. Uit het procesdossier blijkt immers dat de zus van [voornaam slachtoffer] haar wetenschap ontleend heeft aan de omstandigheid dat zij aanwezig was bij het informatief gesprek zeden, waar zij dat van [voornaam slachtoffer] gehoord heeft. Er is geen eerder of ander moment van ‘disclosure’. De verklaring van de zus van [voornaam slachtoffer] biedt daarom in zoverre geen steun voor de verklaring van [voornaam slachtoffer] .
Ook voor wat betreft het zoenen in de nek, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steunbewijs aanwezig in het dossier.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is bewezen dat de verdachte de hand van [voornaam slachtoffer] op zijn penis heeft gelegd en haar heeft gezoend in haar nek. De verdachte zal daarom van deze handelingen worden vrijgesproken. De overige ontuchtige handelingen heeft de verdachte bekend. Dit feit wordt zonder nadere bespreking bewezen verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op21 juni 2021 te Gorinchem, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
-het betasten van haar billen en
-het zoenen van haar mond en
-het zoenen in haar hals en
-het betasten van één van haar borsten en
-het zoenen van één van haar borsten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring
in cursiefverbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van 14 jaar. Hij heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer, [voornaam slachtoffer] . Het is van groot belang dat minderjarigen worden beschermd tegen seksuele handelingen met een volwassene. Het is immers algemeen bekend dat dergelijke handelingen ernstige gevolgen kunnen hebben voor de seksuele ontwikkeling dan wel voor de mentale gezondheid van minderjarigen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van 5 maart 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de straftoemeting weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat ten tijde van de gepleegde ontuchtige handelingen de verdachte 32 jaar en [voornaam slachtoffer] 14 jaar oud was en dat de verdachte op de hoogte was van dit aanzienlijke leeftijdsverschil. De Nederlandse wetgever heeft dergelijke gedragingen met kinderen jonger dan 16 jaar strafbaar gesteld ter bescherming van hun seksuele en emotionele integriteit. Jonge tieners worden geacht in deze opzichten kwetsbaar te zijn en niet goed in staat hun grenzen te bewaken en de gevolgen van hun seksuele ervaringen goed te kunnen overzien. Als kinderen van de leeftijd van het slachtoffer seksueel actief willen zijn, dan wordt het in hun eigen belang noodzakelijk geacht dat dit in een veilige setting gebeurt en met een in leeftijd gelijkwaardige partner. De verdachte heeft als meerderjarige deze door de wetgever gestelde leeftijdsgrens niet gerespecteerd. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij ter terechtzitting verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en het afkeurenswaardige ervan nu inziet. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte geen strafrechtelijke documentatie heeft.
Ten aanzien van de strafmodaliteit realiseert de rechtbank zich dat het taakstrafverbod van toepassing is. Dit houdt in dat wanneer gekozen wordt om een taakstraf op te leggen, ten minste een dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden. De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval hiervan kan worden afgeweken. Hoewel de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, betreffen de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen, handelingen en aanrakingen van een aanzienlijk lichtere categorie dan de handeling waarvan de verdachte partieel wordt vrijgesproken (het aanraken van verdachtes penis). De rechtbank is van oordeel dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest dat voor dergelijke handelingen altijd (ook) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank acht dit hier ook niet passend en komt tot een andere straf.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. De verdachte is voor onderhavig feit aangehouden en verhoord op 30 november 2021. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond plaats op 23 augustus 2024, ruim drie jaar later. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit rekening gehouden met deze schending van artikel 6 EVRM.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Mede gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank afzien van een aanvullend voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte eenmalig een misstap heeft gemaakt en ziet geen recidivegevaar dat nu nog met een voorwaardelijke strafdeel beperkt moet worden.
De verdediging heeft verzocht om een taakstraf van maximaal 35 uur op te leggen, omdat een hogere straf het naturalisatieproces van de verdachte zou kunnen belemmeren. De rechtbank gaat niet mee in dit verweer. Weliswaar betrekt de rechtbank alle gevolgen van een straf voor de verdachte bij het bepalen van de hoogte daarvan, maar uitgangspunt is dat de gevolgen van het gepleegde strafbare feit in beginsel voor rekening van de verdachte komen. Een taakstraf met een omvang als de raadsman heeft verzocht, brengt onvoldoende de ernst van het door de verdachte gepleegde feit tot uitdrukking.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien de verdachte zijn taakstraf niet verricht, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 9, 22c, 22d, 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 100 uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. M. van Kuilenburg en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 6 september 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode 1 juni 2021 tot en met 21 juni 2021 te Gorinchem, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
-het zoenen in haar nek en/of
-het betasten van haar billen en/of
-het leggen van haar hand op zijn penis en/of
-het zoenen van haar mond en/of
-het zoenen in haar hals en/of
-het betasten van één van haar borsten en/of
-het zoenen van één van haar borsten.