ECLI:NL:RBROT:2024:11614

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
83-203350-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in economische strafzaak betreffende F-gassenverordening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2024, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de F-gassenverordening. De verdachte, geboren in 1967 en niet ingeschreven in de basisregistratie, wordt ervan verdacht in de periode van 2 tot en met 13 februari 2023 in Nederland cilinders gevuld met fluorkoolwaterstoffen (R404A) op de markt te hebben gebracht zonder dat hiervoor een quotum was toegewezen door de Europese Commissie. De officier van justitie heeft de bevoegdheid van de rechtbank ter discussie gesteld, waarbij hij aanvoert dat de meervoudige economische kamer van de rechtbank Rotterdam bevoegd is om deze zaak te behandelen, gezien de ernst van de beschuldigingen en de noodzaak van specifieke expertise.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zaak niet voldoet aan de voorwaarden voor ernstige inbreuk op de rechtsorde zoals gesteld in artikel 2 van het Besluit van 6 mei 2013. De rechtbank concludeert dat de verdachte slechts éénmaal heeft gehandeld en dat er geen bewijs is van een georganiseerd verband. De rechtbank stelt vast dat de frequentie en ernst van de beschuldigingen onvoldoende zijn om te spreken van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.

Daarom heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de zaak, aangezien niet is voldaan aan de voorwaarden die in het besluit zijn gesteld. De rechtbank heeft zich uitgesproken dat de zaak niet bij de concentratierechtbank Rotterdam had moeten worden aangebracht, en heeft de beslissing genomen om zich onbevoegd te verklaren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 83-203350-23
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1967,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke verblijfplaats.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Bevoegdheid rechtbank

3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de bevoegdheid van de rechtbank ter discussie gesteld ter terechtzitting. De meervoudige economische kamer van de (concentratie)rechtbank Rotterdam is volgens hem bevoegd om deze zaak in behandeling te nemen, gelet op artikel 2 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) jo. artikel 2 van het ‘Besluit van 6 mei 2013, houdende regels ten aanzien van het landelijk parket en het functioneel parket, alsmede ten aanzien van het mandateren van bevoegdheden van de officier van justitie’ (hierna: het besluit). Een zaak als deze komt weinig voor en daarvoor is specifieke expertise nodig.
Beoordeling
Conform artikel 2 lid 1 laatste volzin Sv is de rechtbank Rotterdam als één van de vier concentratierechtbanken bevoegd voor de behandeling van bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) aan te wijzen strafbare feiten met de vervolging waarvan de officier van justitie bij het functioneel parket is belast. Het besluit is zo’n AMvB.
Artikel 2 van het besluit bepaalt, voor zover relevant, dat de officier van justitie bij het functioneel parket is belast met de vervolging van misdrijven in de vorm van milieudelicten voor zover deze, gezien hun ernst of frequentie, dan wel het georganiseerde verband waarin deze worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en voor de bestrijding ervan een hoge mate van deskundigheid noodzakelijk is.
De onderhavige zaak betreft de verdenking van import van 1200 cilinders gevuld met fluorkoolwaterstoffen (R404A) zonder dat daarvoor een quotum was toegewezen door de Europese Commissie. Het betreft een milieudelict dat is tenlastegelegd als misdrijf.
Tekstuele uitleg van artikel 2 van het besluit brengt mee dat de belasting van de officier van justitie bij het functioneel parket afhankelijk is van het vervullen van twee voorwaarden, nu in het artikel is opgenomen dat de officier van justitie is belast
voor zovermisdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en voor de bestrijding waarvan een hoge mate van deskundigheid (lees: bij de concentratierechtbanken) noodzakelijk is. De tekst van dit artikel (en meer in het bijzonder het gebruik van ‘
en’ tussen de genoemde voorwaarden) dwingt voorts tot de uitleg dat deze twee voorwaarden cumulatief worden gesteld en dat dus aan beide voorwaarden moet zijn voldaan.
Door de officier van justitie is gewezen op hetgeen over artikel 2 is opgenomen in de nota van Toelichting behorend bij het besluit. In de nota wordt gesproken over ‘nevengeschikte, en derhalve niet cumulatief gestelde, criteria’, zonder dat uitdrukkelijk wordt vermeld welke criteria hiermee worden bedoeld. Gelet op de verdere tekst van artikel 2 die in de nota ook wordt aangehaald, is aannemelijk dat met deze ‘criteria’ de vereisten voor het aannemen van een ernstige inbreuk op de rechtsorde worden bedoeld, nu deze vereisten (‘de ernst
offrequentie van de misdrijven
dan welhet georganiseerde verband waarin de misdrijven worden gepleegd’) wel nevengeschikt en niet cumulatief in artikel 2 zijn opgenomen. De nota van Toelichting biedt aldus geen argumenten die maken dat van een tekstuele uitleg van artikel 2 moet worden afgeweken.
Het betoog van de officier van justitie dat sprake is van een soort zaak die weinig voorkomt en waarvoor om die reden concentratie van specifieke expertise nodig is, is van belang voor het beantwoorden van de vraag of voor de bestrijding van het verweten misdrijf een hoge mate van deskundigheid noodzakelijk is. Aan het beantwoorden van deze vraag wordt niet toegekomen omdat de bevoegdheid van de rechtbank al niet kan worden aangenomen omdat geen sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde als bedoeld in artikel 2 van het besluit. Daarvoor geldt het volgende:
De verdenking ziet op het door de verdachte éénmaal op de markt in de Europese Unie brengen van een handelshoeveelheid cilinders gevuld met fluorkoolwaterstoffen, zonder dat daarvoor een quotum was toegewezen door de Europese Commissie. Het betreft dus handelen met een zeer beperkte frequentie, waarbij het niet gaat om een op zichzelf verboden stof. Voorts is niet gebleken dat sprake is geweest van handelen in georganiseerd verband. De officier van justitie heeft in het algemeen gewezen op het doel van de in het geding zijnde F-gassenverordening, te weten het tegengaan van klimaatverandering. Met de verordening wordt een zwaarwegend (maatschappelijk) belang gediend. Dat betekent echter niet dat de ernst van ieder handelen in strijd met dit belang voldoende is om als ernstige inbreuk op de rechtsorde moet worden gezien. Ook de hoeveelheid cilinders waar het in de onderhavige zaak om gaat biedt onvoldoende aanknopingspunt om te komen tot een ernstige inbreuk van de rechtsorde, althans het dossier biedt daar geen onderbouwing voor. De verdenking levert daarom noch naar zijn ernst, noch naar de frequentie een ernstige inbreuk op de rechtsorde op.
3.2.
Conclusie
Nu niet is voldaan aan de in artikel 2 van het besluit vermelde voorwaarden had de onderhavige zaak niet aangebracht mogen worden bij de (concentratie)rechtbank Rotterdam. Gelet hierop, en bij gebreke van andere aanknopingspunten op grond waarvan de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam zou kunnen worden aangenomen, zal de rechtbank Rotterdam zichzelf onbevoegd verklaren.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. L. Daum en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 24 oktober 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij in de periode van 2 februari 2023 tot en met 13 februari 2023 te Arnhem en/of Hoofddorp en/of Vijfhuizen, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 15, eerst lid, tweede alinea in verbinding met artikel 16, vijfde lid, van de F-gassenverordening, immers heeft hij, verdachte, één of meer cilinders gevuld met fluorkoolwaterstoffen, te weten R404A, op de markt gebracht in de Europese Unie zonder dat daarvoor een quotum was toegewezen door de Europese Commissie;