ECLI:NL:RBROT:2024:11613

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
10-275945-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling en ontuchtige handelingen met minderjarige dochter wegens gebrek aan steunbewijs

In de zaak voor de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 6 september 2024, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van mishandeling en ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De aangeefster had verklaard dat zij als minderjarige door haar vader was misbruikt, maar de rechtbank stelde vast dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende steun boden voor de aangifte. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van de aangeefster en de verdachte voorhanden zijn, en dat er in dit geval geen onafhankelijk bewijs was dat de verklaringen van de aangeefster ondersteunde. De rechtbank concludeerde dat de tenlastegelegde feiten niet bewezen konden worden, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank wees erop dat de vordering van de benadeelde partij niet kon worden toegewezen, aangezien er geen bewijs was dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-275945-21
Datum uitspraak: 6 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. E.R. van Dijk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport d.d. 18 februari 2022.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De tenlastegelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden, met uitzondering van het brengen van de penis in de anus zoals tenlastegelegd onder de feiten 1 en 2.
De verklaring van de aangeefster over het seksuele misbruik is gedetailleerd en consistent en is daarnaast betrouwbaar, omdat deze wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen en de verklaring van de verdachte dat er sprake was van een seksuele relatie tussen de aangeefster en de verdachte gedurende een periode waarin de aangeefster al meerderjarig was.
Met betrekking tot de mishandeling door middel van het uitdrukken van een brandende sigaret op het lichaam van de aangeefster, zoals ten laste gelegd onder feit 3, wordt de verklaring van de aangeefster ondersteund door de bevindingen van de letselrapportage.
4.1.2.
Beoordeling
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of de rechtbank op basis van het procesdossier kan komen tot het oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde.
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken zoals deze veelal sprake is van een dossier dat hoofdzakelijk bestaat uit twee verklaringen, namelijk die van het veronderstelde slachtoffer en die van de veronderstelde dader, die lijnrecht tegenover elkaar staan. Vaak zijn er ook geen getuigen die de tenlastegelegde gedragingen direct hebben waargenomen. Zo is het ook in deze zaak.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat de rechter het bewijs dat de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op één verklaring. De rechtbank mag niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig. Om aan de verklaring van een getuige in die zin steun te kunnen ontlenen, moet de rechtbank beoordelen wat die getuigenverklaring aanvullend inhoudt. Het is niet voldoende dat getuigen verklaren over wat het veronderstelde slachtoffer hen over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige dan wel aangever is.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij vindt dat bij gebrek aan voldoende steunbewijs de tenlastegelegde feiten niet kunnen worden bewezen.
De aangeefster heeft op 2 november 2020 contact gezocht met de politie en verklaard dat zij als minderjarige in de periode tussen haar elfde en achttiende seksueel misbruikt is door haar vader. Hierna heeft er op 4 november 2020 een informatief gesprek zeden plaatsgevonden, waarin er globaal over het misbruik is gesproken. Vervolgens heeft zij op 3 december 2020 een gedetailleerde aangifte gedaan. In die aangifte heeft de aangeefster verklaard over diverse seksuele handelingen die met de verdachte hebben plaatsgevonden en heeft zij ook verklaard dat de verdachte in 2020 een brandende sigaret op haar billen heeft uitgedrukt omdat zij weigerde seks met hem te hebben. De aangeefster heeft daarnaast verklaard dat er ook later sprake was van (dwangmatig) seksueel contact tussen haar en de verdachte toen zij meerderjarig was.
De verdachte is twee keer verhoord door de politie en heeft daarbij alle tenlastegelegde feiten ontkend. De verdachte heeft wel verklaard over een langdurige seksuele relatie tussen aangeefster en hem, maar dat de aangeefster ten tijde van die seksuele relatie meerderjarig was en ook dat de aangeefster altijd heeft ingestemd met het seksuele contact, aangezien zij het contact telkens zelf geïnitieerd heeft.
In het procesdossier bevinden zich als mogelijk bronnen voor steunbewijs uitsluitend de verklaringen van de moeder van de aangeefster (getuige [getuige 1] ) en van twee ex-vriendjes van de aangeefster (getuigen [getuige 2] en [getuige 3] ).
Met betrekking tot de getuigenverklaringen overweegt de rechtbank dat deze verklaringen in grote lijnen met elkaar overeenstemmen. Zowel de moeder als de twee ex-vriendjes hebben aangegeven dat wat zij weten over het misbruik, gebaseerd is op wat de aangeefster hen kort voordat zij contact met de politie heeft gezocht in november 2020 zelf over het seksueel misbruik heeft verteld.
Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben via social media een bericht van aangeefster gehad in oktober / najaar 2020, maar de berichten zelf ontbreken in het dossier. Bij [getuige 3] is het daarna gebleven bij een (online) reactie van hem op dat bericht. [getuige 2] heeft haar nog wel gesproken maar over wat aangeefster tegen hem heeft gezegd over het misbruik is deze getuige in zijn verklaring niet heel specifiek of gedetailleerd.
De moeder heeft op 29 maart 2021 uitgebreider verklaard over het seksuele misbruik en het branden met de sigaret. De bron van deze informatie is echter telkens de aangeefster zelf geweest, zo blijkt uit de verklaring van de moeder. Zij heeft daarover gezegd dat eigenlijk direct nadat haar dochter / aangeefster aan haar had verteld dat zij misbruikt was, de moeder de politie heeft gebeld, waarop de politie de moeder en aangeefster zijn komen ophalen en er een eerste verhoor is geweest, waarbij de moeder aanwezig was. Tijdens dat verhoor heeft ze een aantal dingen gehoord van haar dochter. Wat de moeder verder heeft verklaard over het misbruik, baseert zij derhalve op wat aangeefster aan de politie heeft verteld. Over de wijze waarop aangeefster het vóór november 2020 aan de moeder heeft verteld en wat zij daarbij zou hebben gezegd, heeft de moeder niets verklaard.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van de getuigen onvoldoende ondersteuning bieden voor feiten of omstandigheden die direct relevant zijn voor de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten én waarvan voldoende vast is komen te staan dat de getuigen deze wetenschap ontlenen aan een andere bron dan de aangeefster.
Ook de FARR-verklaring over de littekens bij aangeefster biedt deze ondersteuning niet. Immers blijkt hieruit dat de onderzoeker voor dat littekenweefsel een medisch proces – de rechtbank begrijpt: ziekte – als verklaring iets waarschijnlijker acht dan een niet-medisch proces – de rechtbank begrijpt: mishandeling door de verdachte. Dat maakt dat hierin geen steun gevonden kan worden voor zowel het seksuele misbruik, als de mishandeling.
Het seksuele contact tussen de verdachte en de aangeefster vanaf de periode dat zij meerderjarig was, is niet zelfstandig meegenomen in de tenlastelegging. De constatering dat er sprake is geweest van langdurig en intensief seksueel contact tussen de dochter (aangeefster) en haar vader (de verdachte) op het moment dat de aangeefster meerderjarig was, is sociaal-ethisch verwerpelijk, maar ondersteunt niet, op zichzelf of in samenhang bezien met de inhoud van de aangifte, de conclusie dat dit seksuele contact al gaande was op het moment dat de aangeefster nog minderjarig was.
De rechtbank komt, gelet op voorgaande, tot de slotsom dat er geen (steun)bewijsmiddelen zijn die onafhankelijk zijn van de verklaring van de aangeefster en in zoverre een eventuele bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten tezamen met deze verklaring kunnen dragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv. Er is aldus geen wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte dan ook integraal vrijspreken.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat waarover aangeefster verklaard heeft, niet gebeurd zou kunnen zijn. De rechtbank is echter gebonden aan de regels over het bewijsminimum en zij is van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om het ten laste gelegde te bewijzen. Ook een betrouwbare aangifte behoeft steunbewijs.
4.1.3.
Conclusie
De ten laste gelegde feiten zijn niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

De aangeefster heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van €7.524,15 aan materiële schade en een vergoeding van €20.000,00 aan immateriële schade.
5.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij is voldoende onderbouwd. De vordering moet worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. M. van Kuilenburg en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 6 september 2024.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2009 tot en met 18 april 2013 te
Dordrecht, met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog
niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [voornaam slachtoffer] , hebbende verdachte
-zijn penis in haar mond gebracht en/of
-zijn penis in haar vagina en bij haar clitoris gebracht en/of
-(een) voorwerp(en) in haar vagina gebracht en/of
-zijn penis in haar anus gebracht en/of
-haar gebeft en/of
-zich door haar laten aftrekken;
2
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2013 tot en met 18 april 2015 te
Dordrecht en/of te Kerkrade ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig dochter
[slachtoffer] , bestaande die ontucht hierin dat hij
-zijn penis in haar mond heeft gebracht en/of
-zijn penis in haar vagina en bij haar clitoris heeft gebracht en/of
-(een) voorwerp(en) in haar vagina heeft gebracht en/of
-zijn penis in haar anus heeft gebracht en/of
-haar heeft gebeft en/of
-zich door haar heeft laten aftrekken;
3
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 01 november 2020 te
Rotterdam zijn kind, althans een persoon [slachtoffer] ,heeft
mishandeld door een brandende sigaret tegen haar billen te houden.