ECLI:NL:RBROT:2024:1160

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
C/10/668700 / JE RK 23-2647 en C/10/670562 JE / RK 23-2860
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake uithuisplaatsing van minderjarigen en ouderlijk gezag

Op 16 januari 2024 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in twee zaken betreffende de uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming en de moeder beoordeeld. De Raad verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, terwijl de moeder verzocht om intrekking van deze machtiging en om omgangsregelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 19 september 2023 uit huis zijn geplaatst vanwege ernstige zorgen over hun veiligheid in de thuissituatie bij de moeder. De rechtbank heeft de zorgen van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) over de opvoedsituatie van de kinderen erkend, maar oordeelde dat een terugplaatsing bij de moeder, met de inzet van intensieve hulpverlening, in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft benadrukt dat de kinderen rust en duidelijkheid nodig hebben en dat er een behandelplan moet worden opgesteld in samenspraak met de moeder en betrokken hulpverleners. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de Raad tot verlenging van de uithuisplaatsing afgewezen en het verzoek van de moeder als ingetrokken beschouwd, omdat het verzoek van de Raad werd afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechters.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/668700 / JE RK 23-2647 en C/10/670562 JE / RK 23-2860
Datum uitspraak: 16 januari 2024
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak C/10/668700 / JE RK 23-2647 van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
en in de zaak C/10/670562 / JE RK 23-2860 van
[naam 1],
wonende in [plaatsnaam 1] ,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner, kantoorhoudende te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden in de zaak C/10/668700 / JE RK 23-2647 aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [plaatsnaam 1] ,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner, kantoorhoudende te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Rotterdam.
De rechtbank merkt als belanghebbende in de zaak C/10/670562 JE / RK 23-2860 aan:
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI.
De rechtbank merkt als informanten in de zaak C/10/668700 / JE RK 23-2647 aan:
[naam 2] en [naam 3],
hierna te noemen: [naam 2] en [naam 3] , tevens aangeduid als pleegouders, wonende te [plaatsnaam 2] ,
[naam 4],
hierna te noemen: de kindertherapeut van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , kantoorhoudende te [plaatsnaam 3] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de zaak C/10/670562 JE / RK 23-2860 betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van 8 december 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • een e-mailbericht met bijlagen van mr. R.H.P. Feiner van 12 december 2023;
  • het verzoekschrift niet tijdig beslissen [minderjarige 2] en [minderjarige 1], met bijlagen, namens de moeder ingediend door mr. R.H.P. Feiner, op 14 december 2023;
  • een brief van [naam 2] en [naam 3] van 6 januari 2024;
  • de mailwisseling tussen mr. R.H.P. Feiner en de GI van 8 januari 2024;
  • een e-mailbericht met bijlagen van mr. R.H.P. Feiner van 12 januari 2024;
  • een e-mailbericht met bijlagen van de GI van 15 januari 2024;
  • een rapport van de Raad met bijlage van 15 januari 2024;
  • een e-mailbericht van mr. R.H.P. Feiner van 15 januari 2024.
1.2.
Op 16 januari 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de Raad, [naam 5] en [naam 6] ;
  • twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 7] en [naam 8] ;
  • [naam 2] en [naam 3] , als informanten;
- de kindertherapeut van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , als informant in de zaak met nummer C/10/668700 / JE RK 23-2647.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover voorafgaand aan de mondelinge behandeling een gesprek gevoerd met kinderrechter mr. Pöll, de voorzitter van de meervoudige kamer. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
[minderjarige 2] heeft een brief geschreven aan de rechtbank. [minderjarige 1] heeft deze brief namens haar aan de voorzitter gegeven.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een netwerkpleeggezin, te weten bij [naam 2] en [naam 3] .
2.3.
Bij beschikking van 8 december 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 8 december 2024. Bij die beschikking is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij [naam 2] en [naam 3] , verleend tot 8 februari 2024. De behandeling van het verzoek van de Raad is voor het overige aangehouden.

3.De (aangehouden) verzoeken

Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/668700 / JE RK 23-2647:

3.1.
De Raad verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij [naam 2] en [naam 3] , voor de duur van zes maanden, en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Thans dient nog te worden beslist over de periode tot 8 juni 2024.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/670562 / JE RK 23-2860:
3.2.
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beroepen fictieve weigering gegrond te verklaren en ambtshalve te bepalen:
- primair: dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] met ingang van 22 december 2023 wordt ingetrokken ex artikel 1:265d, 4e lid Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), en dat [minderjarige 2] gedurende de kerstvakantie bij de moeder omgang heeft;
- subsidiair: dat een omgangsregeling zal gelden, waarbij de kinderen gedurende de (school)kerstvakantie thuis bij de moeder zijn;
- meer subsidiair: een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende een omgangsregeling voor de duur van de ondertoezichtstelling in goede justitia te bepalen.

4.Het standpunt van de Raad

De Raad handhaaft het resterende deel van het verzoek betreffende de machtiging uithuisplaatsing, maar is tegelijkertijd van oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen. Hoewel de Raad het met de GI eens is dat er nog altijd ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder, is een terugplaatsing van de kinderen volgens de Raad in hun belang. Een en ander op voorwaarde dat afspraken zijn gemaakt en de hulpverlening geborgd is. Nog een doorplaatsing is niet goed voor de kinderen, omdat zij al op verschillende plaatsen hebben verbleven. De rek is eruit; niet alleen bij de kinderen, maar ook bij de pleegouders. Het is daarom belangrijk dat er nu rust komt. Vanuit de thuissituatie moet individuele hulpverlening (voor zowel de kinderen als de moeder) en systemische hulpverlening starten. De huidige betrokken therapeuten kunnen ondersteuning blijven bieden. De moeder geeft aan open te staan voor de noodzakelijk geachte hulpverlening. Wanneer de betrokken therapeuten adviseren dat een gezinsopname nodig is, dan moet dat gebeuren. De GI heeft in het kader van de ondertoezichtstelling de regie daarover.

5.Het standpunt van de GI

De GI ondersteunt het standpunt van de Raad niet en licht het volgende toe. Een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder is niet in het belang van de kinderen. Sinds de vorige zitting is de situatie niet duidelijker geworden. Door de GI wordt kritisch gekeken naar de deskundigenrapporten, omdat de (zorgelijke) voorgeschiedenis niet is betrokken in de conclusies. Op dit moment is er geen rust en regelmaat voor de kinderen. [minderjarige 1] is (lichamelijk) overbelast. [minderjarige 2] zit in de overlevingsstand en ervaart veel druk. Zij wordt door de moeder niet voldoende gehoord in wat zij vertelt over het seksueel grensoverschrijdend gedrag van [naam 9] . Daarnaast is het de kinderen niet gelukt om goed te aarden in het pleeggezin, omdat zij daarvoor niet de emotionele toestemming van de moeder hebben gekregen. Het is van zeer groot belang dat een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder verantwoord en veilig plaatsvindt. Dit kan niet zonder een machtiging uithuisplaatsing. De kinderen kunnen samen in een uitwijkhuis in de regio Rotterdam worden geplaatst. Dit is bedoeld als overbrugging tot een gezinsopname kan starten. Een plaatsing in het uitwijkhuis is in het belang van de kinderen, omdat zij dan samen kunnen blijven. Deze plaatsing biedt ook de tijd om meer duidelijkheid over de situatie te krijgen, waardoor bij een terugplaatsing van de kinderen echt passende hulpverlening kan worden ingezet. Indien toch wordt beslist dat de kinderen weer bij de moeder kunnen wonen, dan kan dit snel worden gerealiseerd door het huidige tweesporenbeleid. De hulpverlening van de betrokken therapeuten kan snel beginnen en er kunnen veiligheidsafspraken worden gemaakt. Vanuit de thuissituatie dient dan te worden gekeken naar wat er verder nodig is voor de kinderen.

6.Het standpunt van de moeder

6.1.
Door en namens de moeder wordt verzocht om een afwijzing van het verzoek van de Raad voor het overige. Een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder, met de inzet van intensieve hulpverlening is in het belang van de kinderen. Dit blijkt ook uit de rapporten van de deskundigen, in wie de moeder vertrouwen heeft. De moeder heeft altijd alle hulpverlening geaccepteerd en zij heeft door de rapporten nieuwe inzichten opgedaan. Mede hierdoor wil zij graag verder werken met de kindertherapeut van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en met [naam 10] , GGZ-psycholoog, die een persoonlijkheidsonderzoek bij haar heeft afgenomen. De kinderen hebben hulp nodig en de hulpverlening kan direct starten vanuit de thuissituatie bij de moeder. [minderjarige 2] voelt zich prettig bij de kindertherapeut. De moeder is daarom bereid en gemotiveerd om mee te werken aan de hulpverlening die door de kindertherapeut van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [naam 10] geboden wordt. Zij wil graag stappen vooruit maken en zij wil niet dat de door haar gemaakte fouten haar voortdurend worden kwalijk genomen. Op dit moment is er ten aanzien van de thuisplaatsing een visieverschil, omdat de GI ter zitting een ander standpunt inneemt dan de Raad. Hiervan had de moeder geen kennis, mede omdat zij onvoldoende betrokken wordt door de GI en het niet lukt om in contact te komen met de GI. Dit komt doordat de GI geen vertrouwen in de moeder heeft. Het is noodzakelijk dat de wet gevolgd wordt en dat er vertrouwen komt in de door de Raad en de deskundigen gekozen koers. Daarnaast is door de Raad al tegen de kinderen verteld dat zij naar huis mogen. Een verlenging van de uithuisplaatsing is derhalve niet in het belang van de kinderen en schadelijk voor hen.
6.2.
Desgevraagd heeft de moeder aangegeven dat, als het verzoek van de Raad betreffende het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen, zij het verzoek met zaaknummer C/10/67056 intrekt
.

7.De mening van [naam 2] en [naam 3]

De pleegouders brengen ter zitting naar voren dat de kinderen zich niet veilig voelen in hun gezin. De kinderen hebben in toenemende mate last van spanning en de stress. Daarom achten de pleegouders een snelle terugplaatsing bij de moeder, met de inzet van intensieve hulpverlening, in het belang van de kinderen. Een terugplaatsing is vermoedelijk een opluchting voor de kinderen, waardoor zij open zullen staan voor de noodzakelijke hulpverlening.

8.De mening van de kindertherapeut van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

De kindertherapeut van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sluit zich aan bij de mening van [naam 2] en [naam 3] en zij voegt daaraan het volgende toe. Het ervaren van veiligheid van de kinderen heeft de hoogste prioriteit. De kinderen ervaren veiligheid bij de moeder. Daardoor kan de therapie pas op het moment van een terugplaatsing goed starten. De komende periode moet gewerkt worden aan de gehechtheid van de kinderen, waarbij de moeder moet leren om emotioneel meer beschikbaar te zijn voor de kinderen.

9.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van de Raad betreffende de uithuisplaatsing

9.1.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de rechtbank op verzoek van de GI de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen. De rechtbank kan de machtiging verlengen als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige(n).
9.2.
De rechtbank overweegt het volgende. Naar aanleiding van de melding van de moeder bij de politie over seksueel grensoverschrijdend gedrag van [naam 9] naar [minderjarige 2] en een aantal van de daaropvolgende gebeurtenissen waren er ernstige zorgen over de (emotionele) veiligheid van de kinderen in de thuissituatie bij de moeder en over het pedagogisch inzicht van de moeder. De rechtbank verwijst in dit verband naar de eerdere beschikkingen van deze rechtbank van 10 oktober 2023 [1] , 11 oktober 2023 [2] , 24 oktober 2023 [3] en 8 december 2023 [4] . Als gevolg van toenemende zorgen zijn de kinderen op 19 september 2023 uit huis geplaatst.
9.3.
Sinds 11 oktober 2023 verblijven de kinderen bij [naam 2] en [naam 3] . Volgens de pleegouders is de rek er bij de kinderen uit en voelen zij zich niet op hun plek, omdat de moeder geen emotionele toestemming voor het verblijf bij hen geeft.
9.4.
Bij voormelde beschikking van 8 december 2023 heeft de rechtbank overwogen, dat de zorgen van de Raad en de GI worden onderschreven. Volgens de Raad en de GI zou door een onderzoek door het KSCD of een vergelijkbare instantie gevolgd door een gezinsopname een beter beeld moeten worden verkregen van de moeder, haar opvoedvaardigheden, de thuissituatie en het gezinssysteem. Gezien de lange duur van dat traject - en de onmogelijkheid om voor langere termijn bij [naam 2] en [naam 3] te blijven - achtte de rechtbank het echter in het belang van de kinderen dat onderzoek zou worden gedaan naar de mogelijkheden van een alternatieve plaatsing van de kinderen in de buurt van hun sociale omgeving, te weten [plaatsnaam 1] .
9.5.
De afgelopen periode zijn verschillende hulpverleners betrokken geraakt voor zowel de moeder als de kinderen. Uit de deskundigenrapporten, te weten die van de kindertherapeut van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en van [naam 10] (GGZ-psycholoog, die een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder heeft afgenomen) blijkt dat (trauma)behandeling voor de kinderen en systeemtherapie noodzakelijk zijn en dat de moeder behandeling nodig heeft om haar pedagogische vaardigheden te vergroten. Daarnaast schrijven de deskundigen dat het, gelet op de veilige gehechtheid van de kinderen, van belang is dat de kinderen, met inzet van behandeling en therapie en met bindende afspraken, terugkeren naar de moeder. Het gezin moet hierbij begeleid en gevolgd worden. Dit advies wordt mede gegeven omdat de kinderen vanwege de huidige onrust en onduidelijkheid die zij ervaren, niet toekomen aan het verwerken van hun trauma’s, terwijl dit wel in hun belang is. De moeder heeft herhaaldelijk aangegeven en ook ter zitting bevestigd dat zij vertrouwen heeft in de deskundigen en dat zij gemotiveerd en bereid is om aan de door hen geadviseerde hulpverlening en behandeling mee te werken.
9.6.
De rechtbank is met de Raad en de moeder van oordeel dat het laten voortduren van de uithuisplaatsing van de kinderen niet langer in hun belang is en dat het noodzakelijk is dat de moeder en de kinderen vanuit de thuissituatie starten met (intensieve) hulpverlening. Net als de Raad ziet de rechtbank de zorgen die de GI heeft geuit over een thuisplaatsing bij de moeder. Voor de rechtbank is echter doorslaggevend dat de kinderen in een kortere periode al verschillende wisselingen in hun verblijfsplek hebben gekend, waarbij zij ver weg verbleven van hun sociale omgeving. Een doorplaatsing van de beide kinderen naar weer een alternatieve verblijfsplek brengt meer schade toe dan dat het de zorgen vermindert. Daarbij komt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet kunnen aarden bij [naam 2] en [naam 3] en in een overlevingsstand verkeren. De kinderen hebben rust en duidelijkheid nodig.
9.7.
Daartoe is het noodzakelijk dat de GI in samenspraak met de moeder, haar advocaat en de betrokken hulpverleners een concreet en duidelijk behandelplan opstelt en veiligheidsafspraken maakt. De rechtbank benadrukt dat het hierbij belangrijk is dat de (deskundigen)adviezen gevolgd worden. Dit betekent dat er individuele (trauma)therapie en behandeling voor zowel de kinderen als de moeder moet starten. Daarnaast zal systeemtherapie voor het gezin ingezet moeten worden. Mocht in de komende periode blijken dat een gezinsopname wordt geadviseerd, zal dit advies moeten worden opgevolgd. De rechtbank vertrouwt erop dat de moeder haar volledige medewerking verleent, zoals zij ook ter zitting bevestigt. Een constructieve samenwerking met de GI is noodzakelijk.
9.8.
Gelet op voorgenoemde zal het aangehouden verzoek voor het overige worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder
9.9.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting verklaard dat het verzoek van de moeder wordt ingetrokken, als de rechtbank het resterende deel van verzoek van de Raad (te weten een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg van 8 februari 2024 tot 8 juni 2024) afwijst. Omdat het verzoek van de Raad wordt afgewezen, voor zover daar nog niet op is beslist, beschouwt de rechtbank het verzoek van de moeder als ingetrokken. Dat brengt mee dat de gronden van dit verzoek niet meer kunnen worden onderzocht. De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder afwijzen.

10.De beslissing

De rechtbank:
T.a.v. van het verzoek van de Raad:
10.1.
wijst het verzoek af;
T.a.v. van het verzoek van de moeder;
10.2.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024 door mr. A.L Pöll, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. G.M. Paling en mr. A.J. van Dijk, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier, en op schrift gesteld op
5 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Zaaknummers: C/10/665388 / JE RK 23-2177, C/10/665752 / FA RK 23-6831, C/10/665756 / JE RK 23-2238, C/10/665759 / JE RK 23-2239 en C/10/665835 /JE RK 23-2256
2.Zaaknummer: C/10/666832 / JE RK 23-2388
3.Zaaknummer: C/10/666832 / JE RK 23-2388
4.Zaaknummer: C/10/668700 / JE RK 23-2647