In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2024, in de zaak met nummer ROT 24/1296, wordt het beroep van de eisende partijen tegen de invordering van een verbeurde dwangsom van € 10.000,- door de minister van Financiën beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij als bestuurder en enig aandeelhouder van eiseres geen belanghebbende is. Eiser heeft geen eigen belang bij de besluitvorming die aan eiseres is gericht.
Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft voldaan aan de opgelegde last onder dwangsom, waardoor de dwangsom is verbeurd. De rechtbank overweegt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die rechtvaardigen dat van de invordering moet worden afgezien. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar financiële draagkracht ontoereikend is, en haar argumenten over de proportionaliteit van de dwangsom zijn niet relevant voor de invordering.
De rechtbank concludeert dat de minister van Financiën de verbeurde dwangsom van € 10.000,- terecht heeft ingevorderd. De eisende partijen krijgen geen vergoeding van het griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.