ECLI:NL:RBROT:2024:11597

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
24/1296
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering van dwangsom door de minister van Financiën

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2024, in de zaak met nummer ROT 24/1296, wordt het beroep van de eisende partijen tegen de invordering van een verbeurde dwangsom van € 10.000,- door de minister van Financiën beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij als bestuurder en enig aandeelhouder van eiseres geen belanghebbende is. Eiser heeft geen eigen belang bij de besluitvorming die aan eiseres is gericht.

Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft voldaan aan de opgelegde last onder dwangsom, waardoor de dwangsom is verbeurd. De rechtbank overweegt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die rechtvaardigen dat van de invordering moet worden afgezien. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar financiële draagkracht ontoereikend is, en haar argumenten over de proportionaliteit van de dwangsom zijn niet relevant voor de invordering.

De rechtbank concludeert dat de minister van Financiën de verbeurde dwangsom van € 10.000,- terecht heeft ingevorderd. De eisende partijen krijgen geen vergoeding van het griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/1296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , vestigingsplaats onbekend, eiseres, en

[eiser], woonplaats onbekend, eiser,
gezamenlijk hierna: de eisende partijen
(gemachtigde: mr. S.B.M.A. Engelen),
en

de minister van Financiën, Bureau Toezicht Wwft, BTWwft

(gemachtigde: mr. O. Jansen).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de eisende partijen tegen het besluit om bij eiseres een verbeurde dwangsom van € 10.000,- in te vorderen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 19 december 2023 op het bezwaar van eiseres is BTWwft bij deze beschikking gebleven.
1.3.
BTWwft heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.4.
De eisende partijen hebben om uitstel van de zitting gevraagd, omdat eiser door ziekte niet in staat is om vanuit het buitenland naar Nederland te reizen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Hierbij heeft de rechtbank de optie van digitale deelname aan de zitting aangeboden en de optie van een schriftelijke ronde als tijdens de zitting blijkt dat een schriftelijke reactie van eiser nodig is. De eisende partijen hebben de laatste optie gekozen.
1.5.
De rechtbank heeft op 20 november 2024 het beroep op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van BTWwft deelgenomen.
1.6.
De rechtbank is op basis van de stukken en de zitting voldoende geïnformeerd om uitspraak te doen. Er heeft daarom geen extra schriftelijke ronde plaatsgevonden.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep van eiser
2. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk. De bestreden besluitvorming is namelijk niet aan eiser maar aan eiseres gericht. Eiser heeft bij deze besluitvorming geen eigen, aan eiseres tegengesteld, belang. Eiser heeft alleen een parallel indirect afgeleid belang, omdat hij bestuurder en (enig) aandeelhouder van eiseres is. Eiser is daarom geen belanghebbende.
Het beroep van eiseres
3. De rechtbank beoordeelt of BTWwft terecht en op goede gronden heeft besloten om bij eiseres een dwangsom van € 10.000,- in te vorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres die in het beroepschrift zijn onderbouwd. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is.
4.1.
Eiseres ontkent niet dat zij niet aan de haar opgelegde last onder dwangsom heeft voldaan. Dit betekent dat eiseres een dwangsom heeft verbeurd. BTWwft mag dan in principe tot het invorderen van de dwangsom overgaan. Een goede handhaving betekent namelijk dat een verbeurde dwangsom moet worden ingevorderd. Alleen bij bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Hierbij geldt dat het belang van de invordering zwaar weegt.
4.2.
Geen bijzondere omstandigheid kan worden gevonden in het betoog van eiseres over het ontbreken van betrokkenheid van eiser bij haar activiteiten. Het is aan eiseres om haar organisatie zo in te richten en de bestuurlijke bevoegdheden zo te verdelen dat zij aan haar (wettelijke) verplichtingen kan voldoen. Dat dit klaarblijkelijk niet goed bij eiseres is geregeld, komt voor haar rekening en risico.
4.3.
Ook kan geen bijzondere omstandigheid worden gevonden in het betoog van eiseres dat de opgelegde dwangsom niet passend, evenredig of proportioneel is en in strijd met het subsidiariteitsbeginsel en dat de hoogte daarvan onvoldoende deugdelijk en begrijpelijk is gemotiveerd. Dit betoog ziet namelijk niet op de invordering maar op de last onder dwangsom. Dit betoog had eiseres dus in een procedure tegen dat de last onder dwangsom kunnen aanvoeren. Het betoog kan daarom alleen nog in uitzonderlijke gevallen met succes in deze procedure tegen de invordering worden aangevoerd. Van een uitzonderlijke situatie is in het geval van eiseres echter geen sprake.
5. Anders dan eiseres betoogt is in het bestreden besluit voldoende deugdelijk en begrijpelijk gemotiveerd waarom eiseres niet meer (inhoudelijk) tegen de last onder dwangsom en de grondslagen daarvan kan opkomen. Onder punt 4 van het bestreden besluit staat namelijk uitgelegd dat de last onder dwangsom al onherroepelijk was geworden op het moment dat bezwaar tegen de invorderingsbeschikking werd gemaakt.
6. Voor zover eiseres betoogt dat zij door haar financiële draagkracht niet in staat is om de verbeurde dwangsom (volledig) te betalen, slaagt dit betoog niet. Draagkracht is bij de invordering van een verbeurde dwangsom niet van belang, tenzij overduidelijk is dat de draagkracht ontoereikend is. Eiseres heeft geen inzicht in haar financiële situatie gegeven.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk en het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat BTWwft de verbeurde dwangsom van € 10.000,- heeft mogen invorderen. Dit betekent ook de eisende partijen het door hen betaalde griffierecht niet vergoed krijgen en dat zij ook geen vergoeding van hun proceskosten krijgen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.