Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 29 mei 2024, met bijlagen;
- de akte van [eiser] van 18 juli 2024.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eiser] en de gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiser, vertegenwoordigd door Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso, vorderde betaling van een huurachterstand van € 1.029,88, die was ontstaan na beëindiging van de huurovereenkomst op 19 mei 2023. De gedaagden, die sinds februari 2022 een woning huurden, zijn niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft ambtshalve de huurprijswijzigingsbepaling en een boetebeding in de huurovereenkomst getoetst aan de normen van oneerlijke bedingen zoals vastgelegd in Richtlijn 93/13. De rechter oordeelde dat de huurprijswijzigingsbepaling onredelijk bezwarend was, omdat deze de verhuurder het recht gaf om de huur met meer te verhogen dan redelijkerwijs te verwachten was op basis van de consumentenprijsindex. Hierdoor werd de bepaling vernietigd, wat betekende dat de huurprijswijzigingsbepaling geacht werd nooit te hebben bestaan. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de huurachterstand toegewezen, maar de vorderingen tot betaling van incassokosten en rente afgewezen, omdat ook deze bepalingen als oneerlijk werden aangemerkt. De gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 760,39. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiser het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als de gedaagden in hoger beroep gaan.