In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure tussen Powerhouse Company International B.V. en [persoon A]. Powerhouse, een architectenbureau, verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [persoon A] te ontbinden wegens bedrijfseconomische redenen. Powerhouse stelde dat de omzet sinds 2023 was gedaald en dat er een afname van het aantal projecten was, wat leidde tot werkvermindering. [persoon A] was het niet eens met dit verzoek en voerde aan dat er sprake was van een opzegverbod omdat hij al arbeidsongeschikt was vóór de ontslagaanvraag bij het UWV. Hij betwistte ook de onderbouwing van Powerhouse met betrekking tot de bedrijfseconomische situatie en stelde dat zijn functie nog steeds werd uitgevoerd door andere medewerkers.
De kantonrechter heeft beide verzoeken afgewezen. Ten eerste oordeelde de rechter dat er geen opzegverbod was, omdat [persoon A] niet had aangetoond dat hij al vóór de ontslagaanvraag arbeidsongeschikt was. Ten tweede oordeelde de rechter dat Powerhouse onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van bedrijfseconomische redenen voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter merkte op dat Powerhouse niet had onderbouwd dat herplaatsing van [persoon A] niet mogelijk was en dat er nieuwe werknemers waren aangenomen na de ziekmelding van [persoon A].
Daarnaast werd het tegenverzoek van [persoon A] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens ernstig verwijtbaar handelen van Powerhouse afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat [persoon A] niet voldoende had aangetoond dat Powerhouse haar re-integratieverplichtingen had geschonden of hem onder druk had gezet om een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Beide partijen werden veroordeeld om hun eigen proceskosten te dragen, en de kantonrechter adviseerde hen om in gesprek te gaan over een mogelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst.