In deze zaak heeft de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. een verzoek ingediend tot het inroepen van een huurbeding op een onroerende zaak in Barendrecht. De voorzieningenrechter heeft op 8 oktober 2024 een tussenbeschikking gegeven. De procedure is gestart met een verzoekschrift op 4 september 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 oktober 2024. De huurders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. H.J. Molkenboer, hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de Rabobank. Zij stellen dat de woning in verhuurde staat voldoende opbrengst zal genereren om de hypotheekhouder te voldoen, gebaseerd op de WOZ-waarde en de door hen betaalde huursom. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de executiewaarde van de woning in verhuurde staat € 700.000 bedraagt, terwijl de vordering van de Rabobank op dat moment € 731.000 bedraagt. Dit wijst erop dat de opbrengst in verhuurde staat niet voldoende zal zijn om de vordering te dekken. De huurders hebben onbetwist gesteld dat de WOZ-waarde € 781.000 bedraagt, wat de voorzieningenrechter in overweging heeft genomen. De voorzieningenrechter heeft besloten dat de waarde van de woning in geval van gedwongen executieverkoop niet zonder meer gelijkgesteld kan worden aan de WOZ-waarde. De Rabobank krijgt de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de taxatie, en de huurders moeten meewerken aan een taxatie van de woning. De beslissing over de schadevergoeding voor de huurders wordt aangehouden, en verdere beslissingen worden uitgesteld tot na de aktewisseling.