ECLI:NL:RBROT:2024:11545

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
C/10/677263 / FA RK 24-2838 en C/10/677315 / JE RK 24-802
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2024 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd te benoemen. De ouders, [moeder] en [vader], zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat zij niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] op zich te nemen. De ouders hebben ieder hun eigen problematiek, waaronder psychische problemen bij de moeder en een gebrek aan inzicht en stabiliteit bij beide ouders. De minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de thuissituatie bij de ouders te onveilig is. De kinderrechter heeft op basis van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld dat het gezag van de ouders moet worden beëindigd, omdat de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] ernstig wordt bedreigd. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd over [voornaam minderjarige] en de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de voogd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/677263 / FA RK 24-2838 en C/10/677315 / JE RK 24-802
Datum uitspraak: 26 april 2024

Beschikking van de rechtbank over een gezagsbeëindiging

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum 1] 2024 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Mook te Rotterdam,

[vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Mook te Rotterdam,
de vader en de moeder tezamen te noemen de ouders,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 3 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 9 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders met hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten dhr. [persoon A] ;
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten mw. [persoon B] .
2. De feiten
2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij spoedbeschikking van 18 januari 2024 (zaaknummer: C/10/672281/ JE RK 24-127) de toen nog ongeboren [voornaam minderjarige] aangemerkt als geboren, het ongeboren kind voorlopig onder toezicht gesteld tot 18 april 2024 en een machtiging uithuisplaatsing verleend tot 15 februari 2024. De partijen zijn op 26 januari 2024 ter zitting in de gelegenheid gesteld hun standpunt te geven over de spoedbeslissing die is gegeven op 18 januari 2024 en over het deel van het verzoek van de Raad waar nog geen beslissing op is genomen. De moeder was niet in staat om naar de rechtbank te komen omdat zij middels een zorgmachtiging (Wvggz) is opgenomen in het ziekenhuis. De advocaat van de moeder heeft bij die gelegenheid ter zitting verzocht om de moeder wel te horen op het voorliggende verzoek en bepleit dat dit in het ziekenhuis zou kunnen gebeuren. De moeder is op 7 februari 2024 door de kinderrechter in het ziekenhuis gehoord. Vervolgens heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking van 9 februari 2024 (zaaknummer: C/10/672281/ JE RK 24-127) de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 18 april 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij spoedbeschikking van 18 april 2024 (zaaknummer: C/10/677315/ JE RK 24-802) [voornaam minderjarige] (nogmaals) voorlopig onder toezicht gesteld tot 2 mei 2024 en een machtiging uithuisplaatsing verleend tot 2 mei 2024. Partijen en belanghebbenden zijn op 26 april 2024 tijden de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek gehoord inzake de spoedbeschikking.
2.5.
De GI heeft zich bij brief van 18 maart 2024 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
3. Het verzoek
3.1.
De Raad verzoekt primair het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [voornaam minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad verzoekt subsidiair de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van zes maanden. Daarnaast verzoekt de Raad subsidiair een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
4. De standpunten
4.1.
Ter zitting heeft de Raad het primaire verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. [voornaam minderjarige] is direct na zijn geboorte uit huis geplaatst, omdat de thuissituatie bij de ouders te onveilig was. Hoewel de ouders welwillend zijn, hebben de ouders ieder hun eigen problematiek, waardoor zij onmachtig zijn om voor [voornaam minderjarige] te zorgen. Zo is er bij de moeder sprake van psychische problematiek, waardoor het niet haalbaar is de zorg- en opvoedingstaken van [voornaam minderjarige] zelfstandig op zich te nemen. Ook de vader wordt niet in staat geacht de zorg- en opvoedingstaken zelfstandig op zich te nemen. Het lukt de ouders niet duidelijkheid, structuur, veiligheid en continuïteit te bieden aan [voornaam minderjarige] . Op basis van deze informatie acht de Raad het in het belang van [voornaam minderjarige] dat er duidelijkheid komt. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een gezagsbeëindiging van de ouders niet passend is, dan verzoekt de Raad om een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing uit te spreken.
4.2.
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en het volgende meegedeeld. De ouders willen graag voor [voornaam minderjarige] zorgen. Er wordt echter gezien dat het de ouders niet lukt om dit te bewerkstelligen. De moeder kampt met psychische problematiek en er is een gebrek aan inzicht bij de ouders. De GI betreurt het dat er de afgelopen periode geen omgangsmoment is geweest tussen de ouders en hun andere kind [naam kind] . Er is geprobeerd samen te werken met de ouders, maar dit is niet gelukt omdat de ouders niet bereid of in staat bleken mee te werken met hulpverlening. Alleen de moeder had gezag over [naam kind] maar dat gezag is bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 7 november 2023 beëindigd (zaaknummer: C/10/666126 / FA RK 23-7017). In die zaak heeft de jeugdbeschermer meermaals en op verschillende wijzen getracht contact op te nemen met de ouders, zonder enig succes. De GI heeft daarom niet het vertrouwen dat dat voor [voornaam minderjarige] anders zal zijn, zowel nu als in de toekomst. Als het gezag van de ouders wordt beëindigd, wil de GI de omgang tussen de ouders, [voornaam minderjarige] en [naam kind] gaan vormgeven.
4.3.
De moeder heeft zich ter zitting verzet tegen het verzoek van de Raad. De zorgen die worden benoemd worden uit hun verband getrokken. De moeder wilde een leuk gezin en heeft een leuke tijd gehad. Zij heeft altijd gewerkt, zich altijd gemeld als er iets was en anderen geholpen. De moeder is achter de zwangerschap van [voornaam minderjarige] gekomen na twee en een halve maand. De moeder voelde zich zwanger en is vervolgens naar de huisarts gegaan. De huisarts heeft geadviseerd een zwangerschapstest te doen. Deze test bleek negatief. Tijdens de zwangerschap van [voornaam minderjarige] is de moeder naar de huisarts en de verloskundige geweest. Er hebben drie echo’s plaatsgevonden. De moeder wil de kans krijgen om nog medische stukken te overleggen waaruit blijkt dat de ouders op de hoogte waren van de zwangerschap. De moeder erkent opgenomen te zijn geweest voor schizofrenie maar is het niet eens met de diagnose. Zij heeft wel meegewerkt aan de behandeling en heeft hier ook medicatie voor ingenomen. De ouders hebben samen nog een kind: [naam kind] . Na de geboorte van [voornaam minderjarige] hebben de ouders hem niet meer gezien. Het lukt de ouders niet in contact te komen met de jeugdbeschermer. Dit heeft ertoe geleid dat er tot op heden geen omgangsmoment is geweest tussen de ouders en [voornaam minderjarige] .
4.4.
De vader heeft ter zitting het volgende aangevoerd. De vader was niet op de hoogte van de zwangerschap van de moeder tot een week voor de bevalling. De moeder had darm- en maagklachten en heeft hiervoor medicatie voorgeschreven gekregen. Achteraf bleek dat de moeder zwanger was. De vader heeft [voornaam minderjarige] nog nooit gezien, omdat hij direct na de geboorte is meegenomen. De vader heeft nog een kind uit een eerdere relatie. Tijdens deze relatie zag hij zijn dochter elke dag. Na het beëindigen van de relatie zag de vader zijn dochter vier keer in de week. De vader heeft altijd goed voor zijn dochter gezorgd. Sinds anderhalf jaar ziet de vader haar niet meer, omdat de ex-partner het contact afhoudt en er geen jeugdbeschermer meer betrokken is.
De vader heeft geprobeerd in contact te komen met de jeugdbeschermer, maar de jeugdbeschermer heeft verschrikkelijke uitlatingen gedaan via Whatsapp. Ook was de moeder minder goed bereikbaar omdat haar telefoon kapot was.
4.5.
Namens de ouders is ook nog het volgende ter zitting aangevoerd. De ouders kunnen zich niet vinden in het verzoek van de Raad, omdat het onderzoek van de Raad heeft plaatsgevonden in de tijd dat de moeder was opgenomen in een GGZ-instelling. Inmiddels is de situatie veranderd en willen de ouders een nieuw onderzoek. Hier zullen de ouders aan meewerken. De ouders verzoeken daarom afwijzing van het primaire verzoek. De ouders kunnen zich ook vinden in een aanhouding van het primaire verzoek, zodat er verder onderzoek kan worden gedaan. De ouders verzetten zich niet tegen het subsidiaire verzoek en zullen meewerken aan een thuisplaatsing.
De ouders achten zich in staat om voor [voornaam minderjarige] te zorgen. De situatie bij de vader is stabiel. De Raad schrijft dat er over de situatie bij de vader weinig bekend is, mede omdat de vader [voornaam minderjarige] nog niet heeft gezien. De vader is bereid overal aan mee te werken en denkt dat hij de zorg op zich kan nemen. Ook de moeder is van mening dat zij voor [voornaam minderjarige] kan zorgen. De moeder is ontslagen uit de GGZ-instelling en ontkent het ziektebeeld dat wordt geschetst. Hoewel de moeder het niet eens is met de diagnose die is gegeven, werkt de moeder wel mee aan de ambulante hulp van Yulius. Er is geen sprake van een licht verstandelijke beperking. Toch zal de moeder haar medicijnen innemen.
5. De beoordeling
5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en zal hij het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
5.3.
Uit de overlegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] binnen een aanvaardbare termijn op zich te nemen. De kinderrechter stelt vast dat er ernstige zorgen zijn over de ouders. Er zijn zeer stevige vermoedens van een beperkt cognitief functioneren. De ouders hebben geen inzicht in de zorgen die al voor een lange tijd aanwezig zijn. De vader is eerder veroordeeld voor kindermishandeling. Bij de moeder is er sprake van psychische problematiek. Zo is de moeder middels een crisismaatregel opgenomen in het Erasmus Medisch Centrum (hierna EMC). De moeder is psychotisch en heeft de zwangerschap ontkent. De moeder is eerder gediagnosticeerd met schizofrenie, een autisme spectrumstoornis, zwakbegaafdheid en is bekend met middelengebruik.
5.4.
Hoewel de moeder dit betwist, is voldoende aannemelijk geworden dat de zwangerschap pas in laatste week voor de bevalling aan het licht is gekomen. Daardoor is er ten tijde van de zwangerschap geen medische controle geweest of enig ander aanvaarden van noodzakelijke hulpverlening. De zwangerschap is destijds noch door de moeder noch door de vader onderkend. Daarnaast is het zorgelijk dat de moeder dit tot op heden blijft ontkennen dat hierover onduidelijkheid is geweest. De moeder laat daardoor zien weinig probleeminzicht te hebben. Naast de zorgen over de zwangerschap zijn er zorgen over het psychische welzijn van de ouders. De ouders zijn onvoldoende betrouwbaar en kunnen niet binnen aanzienbare termijn voor [voornaam minderjarige] zorgen wegens gebrek aan stabiliteit en veiligheid. Bij de moeder is sprake van psychische problematiek, dat door de moeder tot ten minste januari is ontkend. Uit de verklaring van mr. Mook ter zitting volgt dat de moeder nog altijd haar ziektebeeld onvoldoende erkent. De beslissingen die de moeder heeft gemaakt, maken duidelijk dat er bij de moeder sprake is van ernstige psychische problematiek. Daarnaast is gebleken dat ook de vader niet stabiel genoeg is om voor [voornaam minderjarige] te kunnen zorgen.
5.5.
De ouders hebben samen nog een kind: [naam kind] . In de aanloop naar de gezagsbeëindiging over [naam kind] zijn verschillende vormen van hulpverlening aangeboden, maar dit heeft een gezagsbeëindiging niet kunnen voorkomen. Het gezag van de moeder over [naam kind] is vorig jaar beëindigd. Deze gezagsbeëindiging heeft er echter ook nadien niet toe geleid dat de ouders in voldoende mate zijn gaan meewerken en samenwerken met de GI. Het afgelopen jaar is namelijk door de GI geprobeerd om de omgangsregeling tussen de ouders en [naam kind] vorm te geven, maar dit is tot op heden niet gelukt. Ondanks dat de ouders van goede wil zijn, lukt het de GI niet om in contact te komen met hen en een omgangsregeling op te bouwen. De verwachting is dan ook niet gerechtvaardigd dat dit voor [voornaam minderjarige] anders zal zijn, laat staan dat zij de volledige zorg en opvoeding over hem kunnen dragen.
5.6.
De kinderrechter overweegt tot slot dat tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden is dat de ouders op geen enkele manier inzicht hebben in wat er van hen ieder afzonderlijk maar zeker ook tezamen gevraagd wordt om de zorg voor [voornaam minderjarige] te kunnen dragen. De gehele mondelinge behandeling hebben beide ouders naar elkaar en de kinderrechter een houding laten zien die verre van coöperatief of op samenwerking gericht is. Waar de moeder bijvoorbeeld stelt dat zij al maanden geleden zou hebben geweten dat zij zwanger was en dat met de vader besproken heeft – wat zij overigens eerder ontkend heeft – blijft de vader volhouden dat hij nergens vanaf wist. Er is geen normaal gesprek met de ouders te voeren over wat er met betrekking tot de zwangerschap van [voornaam minderjarige] of de gezagsbeëindiging van [naam kind] in 2023 niet goed gegaan is. Alle verantwoordelijkheid hiervoor leggen zij bij anderen: de GI en hulpverlening.
5.7.
Ter zitting hebben de ouders gevraagd om nog stukken te mogen overleggen waaruit blijkt dat de ouders eerder op de hoogte waren van de zwangerschap. De moeder heeft ter zitting echter onvoldoende onderbouwd waaruit valt af te leiden dat ouders daadwerkelijk eerder op de hoogte waren van de zwangerschap. De kinderrechter acht onvoldoende gemotiveerd gesteld, mede gezien het procesverloop, dat er sprake is geweest van medische controles, zodat het aanbod tot het leveren van bewijs zal worden gepasseerd.
5.8.
Gelet op al het bovenstaande acht de kinderrechter de ouders niet in staat om de stabiliteit, veiligheid en continuïteit over [voornaam minderjarige] te waarborgen. De ouders zijn niet in staat om binnen een aanzienlijke termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] op zich te nemen, waardoor de kinderrechter het gezag van beide ouders beëindigt. De kinderrechter is gelet op al het voorgaande van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
5.9.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige] dat de voogdij wordt belegd bij een neutrale partij, namelijk de GI.
5.10.
De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
5.11.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW worden de ouders van wie het gezag is beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat de ouders het bewind voerden over het vermogen van de minderjarigen.
5.12.
Nu de rechtbank het primaire verzoek van de Raad toewijst, komt zij niet meer toe aan beoordeling van het subsidiair verzochte.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [vader] , geboren op [geboortedatum 2] 1970 in [geboorteplaats 1] en [moeder] , geboren op [geboortedatum 3] 1984 in [geboorteplaats 2] over [voornaam minderjarige] ;
6.2.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige, de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
6.3.
veroordeelt de ouders aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige] te doen;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
6.6.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024 door
mr. M. van Kuilenburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.F.G. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 17 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.