ECLI:NL:RBROT:2024:11541

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
10.169560.24 en 10.213169.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en vernieling met vrijspraak voor bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2024 uitspraak gedaan in de gevoegde zaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en vernieling. De verdachte heeft op 6 mei 2024 in een kapperszaak het slachtoffer, [slachtoffer 1], met een mes in de onderarm gesneden tijdens een worsteling, wat leidde tot een snijwond van 10 tot 15 centimeter. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, en achtte de poging tot zware mishandeling bewezen. De verdachte werd ook beschuldigd van het vernielen van de scooterband van [slachtoffer 2] op 22 augustus 2022, wat hij heeft bekend. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging van [slachtoffer 2], omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte daadwerkelijk de woorden "ik ga je neersteken" heeft gezegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand en het gebruik van cannabis. De straf die werd opgelegd bestond uit een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 3.125 aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10.169560.24 en 10.213169.22
Datum uitspraak: 13 november 2024
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. D.A.W. Dekker, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Kruit heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het op de dagvaarding met parketnummer 10.169560.24 primair ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van de op de dagvaarding met parketnummer 10.213169.22 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 31 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod en een contactverbod met aangever [slachtoffer 1] ;
  • de dadelijke uitvoerbaarheid van de genoemde bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1. 10.2169560.24 (
10.2169560.24 (poging zware mishandeling / mishandeling van [slachtoffer 1] )
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Er kan, gelet op de feiten en omstandigheden, niet worden gesproken van opzet op het intreden van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Het is nooit de bedoeling van de verdachte geweest om ruzie te krijgen, te vechten of om [slachtoffer 1] te verwonden. Nadat de verdachte het geld had ontvangen, wilde hij juist de kapperszaak verlaten, maar vervolgens liep aangever op hem af en ontstond er een worsteling. De verdachte heeft het mesje pas gepakt nadat hij werd geslagen en onder aangever op de bank was beland. Er kan niet worden vastgesteld om wat voor mesje het ging, hoe lang het lemmet was en hoe ver het lemmet was uitgeschoven of uitgeklapt. Ook kan niet worden vastgesteld op welke wijze het mesje is gehanteerd en in welke richting en met welke kracht de verdachte [slachtoffer 1] heeft geraakt. De verdachte heeft bovendien niet de tijd gehad stil te staan bij de eventuele gevolgen van het vasthouden van het mesje. Gelet op voorgaande kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en dat de verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Voorts is er onvoldoende bewijs voor het ten laste gelegde trappen en het van de trap duwen van [slachtoffer 1] .
4.1.2.
Beoordeling
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 6 mei 2024 naar een kapperszaak is gegaan waar [slachtoffer 1] werkzaam was en dat daar op enig moment boven in de kapperszaak een worsteling is ontstaan tussen de verdachte en [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte boos was, en hem tijdens de worsteling meerdere klappen/vuistslagen in zijn gezicht en op zijn lichaam heeft gegeven. De verdachte heeft hem ook meerdere trappen op zijn lichaam gegeven en van de trap geduwd. Tijdens het gevecht heeft aangever een snijwond aan zijn arm opgelopen.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de kapperszaak een mes bij zich had en dat hij dit mes tijdens het gevecht ook heeft gebruikt, “ik heb het gewoon één keer gedaan, klaar”. Gelet op het voorgaande en nu de verklaring van [slachtoffer 1] op essentiële onderdelen wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk heeft geslagen, getrapt, van de trap af heeft geduwd en met een mes in de onderarm van [slachtoffer 1] heeft gesneden.
Voorts dient beoordeeld te worden of de gedragingen een poging zware mishandeling opleveren. Het is een feit van algemene bekendheid dat een arm een kwetsbaar lichaamsdeel is met veel spieren en pezen. Bij het snijden met een mes is de kans groot dat deze worden beschadigd, hetgeen tot ernstig letsel kan leiden. Door een mes te pakken en in een worsteling dat mes te gebruiken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen de omvang van het letsel dat met het mes is veroorzaakt, te weten een snijwond van 10 tot 15 centimeter waarbij huid en onderliggend weefsel was betrokken en die met 23 hechtingen moest worden gehecht.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook bewezen. De overige verweren vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
4.2. 10.213169.22 (
10.213169.22 (bedreiging [slachtoffer 2] en vernieling)
Feit 1 (bedreiging [slachtoffer 2] )
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de bedreiging van de buurman van verdachte, de heer [slachtoffer 2] . Vaststaat dat er een vechtpartij tussen hen heeft plaatsvonden, waar ook [slachtoffer 2] een aandeel in heeft gehad. Echter heeft de verdachte, toen de vechtpartij over leek te zijn, een mes uit zijn woning gepakt en is daarmee naar buiten gegaan. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij heeft gezegd dat [slachtoffer 2] naar buiten moest komen en getuige [getuige] heeft verklaard dat hij “ik vermoord je” heeft gehoord. Gelet daarop is het aannemelijk dat de verdachte over neersteken heeft gesproken. Daarmee staat de bedreiging vast.
4.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier volgt dat er sprake was van een al langer lopend conflict tussen de verdachte en buurman [slachtoffer 2] , en dat op 22 augustus 2022 wederom ruzie tussen hen was ontstaan waarbij klappen zijn gevallen. Vervolgens zijn én de verdachte én de buurman elk hun eigen huis ingegaan.
Op het moment dat de verdachte naar buiten is gelopen met een mes in zijn hand, was [slachtoffer 2] in zijn eigen woning. Dat de verdachte niet alleen zou hebben gezegd dat [slachtoffer 2] naar buiten moest komen maar ook “ik ga je neersteken”, volgt enkel uit de verklaring van [slachtoffer 2] en acht de rechtbank daarom niet bewezen. Dat een andere getuige heeft gehoord “ik ga je vermoorden” maakt dit niet anders, nu deze getuige niet heeft bevestigd dat het de verdachte was die dit heeft gezegd. De omstandigheid dat de verdachte een mes in zijn hand had, terwijl [slachtoffer 2] reeds binnen was, al dan niet in combinatie met de woorden “kom naar buiten” kunnen naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven situatie niet de redelijke vrees oproepen dat het mes door de verdachte zou worden gebruikt om hem daadwerkelijk iets aan te doen waardoor hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde bedreiging.
Feit 2 (vernieling): bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Conclusie
De rechtbank veroordeelt de verdachte voor de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] , primair ten laste gelegd onder parketnummer 10.169560.24 en tot de vernieling van de scooterband van [slachtoffer 2] , ten laste gelegd onder feit 2 van parketnummer 10.213169.22. De verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging onder feit 1 van dit parketnummer.
4.4.
Bewezenverklaring (parketnummers 10.169560.24 en 10.213169.22)
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit onder parketnummer 10.169560.24 heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 2, ten laste gelegde onder parketnummer 10.213169.22, heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
10.169560.24
primair
hij op 6 mei 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een mes, in de arm van die [slachtoffer 1] heeft gesneden en
- een of meerdere keren tegen het gezicht en het lichaam heeft geslagen of gestompt en
- een of meerdere keren tegen het lichaam heeft getrapt en
- die [slachtoffer 1] van de trap heeft geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
10.213169.22
2
hij op 22 augustus 2022 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk een band van een scooter die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft vernield
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10.169560.24
primair: poging tot zware mishandeling.
10.213169.22
Feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf gebaseerd is
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] door hem op te zoeken in de kapperszaak en een confrontatie aan te gaan over een knipbeurt, waarbij de verdachte en de kapper in een worsteling zijn beland, de verdachte de kapper heeft geslagen en getrapt en hem uiteindelijk eenmaal in zijn onderarm heeft gesneden. Uit de door [slachtoffer 1] ingediende vordering blijkt dat deze gebeurtenis nog altijd impact heeft op zijn leven. Door zich op deze manier te gedragen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een scooterband van zijn buurman na een uit de hand gelopen conflict. Dit is een hinderlijk feit dat voor overlast bij de eigenaar zorgt. Met zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. De verdachte heeft bij beide bewezenverklaarde feiten gebruik gemaakt van een mes om een conflict te beslechten. Dat is kwalijk en zorgwekkend. De rechtbank rekent hem dat aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater [persoon A] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 juli 2024. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Uit het rapport komt naar voren dat de verdachte aan een psychische stoornis in de vorm van een stoornis in het gebruik van cannabis lijdt. Daarbij is ook sprake van zwakbegaafdheid. Ten tijde van en voorafgaand aan de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling leed hij waarschijnlijk ook aan een psychotische of randpsychotische stoornis door cannabis, met ziekelijke achterdocht en achtervolgings- en betrekkingswaandenkbeelden. In aanmerking genomen dat de verdachte door zijn zwakbegaafdheid kwetsbaar is voor misbruik en afhankelijkheid van middelen en dat hij voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde waarschijnlijk geen weet heeft gehad van het mogelijke risico op psychotische decompensatie door cannabisgebruik, wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde bij bewezenverklaring in een verminderde mate toe te rekenen. Het risico op recidive kan als matig verhoogd worden ingeschat. Geadviseerd wordt het recidiverisico te beperken door ambulante behandeling van de stoornis in het gebruik van cannabis en maatschappelijke begeleiding door een forensische polikliniek, onder toezicht van de reclassering in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 oktober 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Delictgerelateerde risicofactoren ziet de reclassering in het psychosociaal welzijn en middelengebruik van de verdachte. Positief is de houding van verdachte. Hij woont, na een verblijf van meerdere maanden in de nachtopvang, nu begeleid in een kamer van stichting Pameijer. De begeleiding is zeer positief over zijn gedrag. Deze zorg is passend en biedt een toekomstperspectief. De verdachte is bereid mee te werken aan bijzondere voorwaarden en staat open om door middel van een ambulante behandelverplichting naar eigen gedrag te kijken. Bij een veroordeling wordt dan ook een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd, te weten: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een drugsverbod.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies in zoverre over dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een verdere onvoorwaardelijke gevangenisstraf nu de verdachte, volgens de berekening van de rechtbank, reeds 120 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de rechtbank het niet opportuun acht dat de positieve stappen die zijn gezet in de begeleiding van de verdachte worden doorbroken. Daarnaast blijkt uit de rapporten van zowel de psychiater als de reclassering dat begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk worden geacht. Om die reden zal de rechtbank het overige deel van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Naast de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, zal de rechtbank ook om eventuele escalaties te voorkomen als voorwaarde een contactverbod opleggen met de heer [slachtoffer 1] . Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen alle op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in de zaak met parketnummer 10.169560.24 in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. Z. Badrane. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.440,= aan materiële schade, een vergoeding van € 7.500,= aan immateriële schade en een vergoeding voor nader te onderbouwen schade van € 5.000,=.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de materiële schade die ziet op de trap, het t-shirt en het eigen risico toegewezen kan worden nu deze schadeposten voldoende onderbouwd zijn. Dit geldt niet voor de gevorderde gederfde inkomsten. Ten aanzien van de immateriële schade wordt, gelet op soortgelijke zaken en de context van de zaak, een vergoeding van
€ 3.750,= passend geacht. Ten aanzien van de rest van de vordering, waaronder de nader te onderbouwen schade, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor de trapleuning, de kleding en de gederfde inkomsten niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van het eigen risico refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Verzocht wordt de immateriële schadepost bij toekenning te matigen en te schatten naar billijkheid, waarbij wordt opgemerkt dat de door de benadeelde partij aangehaalde zaken niet te vergelijken zijn met deze zaak. Tot slot wordt verzocht om de benadeelde partij ook ten aanzien van de “nader te onderbouwen schade” niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat onder meer uit kosten voor het herstel van de trapleuning, een vergoeding voor het kapotte t-shirt van de benadeelde partij en de gemaakte kosten met betrekking tot zijn eigen risico. De rechtbank is van oordeel dat dit rechtstreekse schade betreft en deze kosten zijn dan ook voor toewijzing vatbaar. Het eigen risico zal voor het gevorderde bedrag worden toegewezen (te weten € 385,=). Echter, ten aanzien van het t-shirt en de trapleuning maakt de rechtbank, mede door het ontbreken van onderbouwde facturen, gebruik van haar schattingsbevoegdheid en wordt een vergoeding van € 40,= voor het t-shirt en een vergoeding van € 200,= voor de trapleuning passend geacht. Dit betekent dat de gevorderde posten zullen worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 625,=. De benadeelde partij is ten aanzien van de voorgaande kostenposten voor het overige niet-ontvankelijk.
De gevorderde vergoeding voor gederfde inkomsten zal eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze kostenpost is in zijn geheel niet onderbouwd en komt dus niet voor vergoeding in aanmerking.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft de benadeelde partij immers lichamelijk letsel opgelopen waardoor hij op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt dat door het handelen van de verdachte angst, letsel en pijn is veroorzaakt bij de benadeelde partij. Sinds het incident voelt hij zich niet langer meer veilig. Door het litteken wordt hij ook continu herinnerd aan de gebeurtenis.
Op basis van alle omstandigheden van het geval, de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend en in aansluiting bij ‘De Rotterdamse Schaal’ (Deel A onder 10), wordt de te vergoeden immateriële schade naar billijkheid vastgesteld op € 2.500,=. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nader te onderbouwen schade
De kostenpost ‘nader te onderbouwen schade’ is op dit moment niet onderbouwd en komt dus niet voor toewijzing in aanmerking. De benadeelde partij zal voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.125,=
(€ 625,= + € 2.500,=). De schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10.213169.22 ten laste gelegde feit heeft begaan voor zover het feit 1 betreft en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10.169560.24 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10.213169.22 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan voor zover het feit 2 betreft;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering: de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met betrokkene opnemen voor de eerste afspraak;
2.
Ambulante behandeling: de veroordeelde laat zich behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang: de veroordeelde verblijft bij stichting Pameijer of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem opstelt;
4.
Drugsverbod: de veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
5.
Contactverbod:de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht (
zijnde 120 dagen), bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 3.125,= (zegge: drieduizend honderdvijfentwintig euro), bestaande uit € 625,= aan materiële schade en € 2.500,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 3.125,= (zegge: drieduizend honderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 42 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K. Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
10.169560.24
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 mei 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of
- een of meerdere keren tegen het gezicht en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- een of meerdere keren tegen het lichaam heeft getrapt en/of
- die [slachtoffer 1] van de trap heeft geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans,indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2024 te Rotterdam
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm van die [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden en/of
- een of meerdere keren tegen het gezicht en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- een of meerdere keren tegen het lichaam te trappen en/of
- die [slachtoffer 1] van de trap te duwen.
10.213169.22
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 22 augustus 2022 te Rotterdam,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd,
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door aan die [slachtoffer 2] een mes te tonen en/of door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Kom naar buiten dan” en/of “Ik ga je neersteken”.
2
hij op of omstreeks 22 augustus 2022 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk een band van een scooter, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een andere toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.