ECLI:NL:RBROT:2024:11505

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
C/10/689019 / KG ZA 24-1061
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vrijgave van containers en retentierecht in het kader van een Supply Framework Agreement

In deze zaak vordert Intertoys B.V. de vrijgave van containers die door Flexport International LLC worden vastgehouden op basis van een retentierecht. De achtergrond van het geschil ligt in een Supply Framework Agreement die tussen Mirage Retail Group B.V. en Flexport is gesloten, waarin voorwaarden zijn opgenomen voor expeditiewerkzaamheden. Flexport heeft zich beroepen op een retentierecht op de containers van Intertoys, omdat Blokker, een zustermaatschappij van Intertoys, in financiële problemen verkeert en failliet is verklaard. De voorzieningenrechter heeft de bevoegdheid vastgesteld om het geschil te beoordelen, aangezien partijen hebben gekozen voor Nederlands recht.

De rechter heeft vervolgens de vraag beoordeeld of Flexport recht heeft op het retentierecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat Flexport onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van de raamovereenkomst een retentierecht kan uitoefenen op de goederen van Intertoys. De rechter wijst erop dat in de MRG inkoopvoorwaarden is bepaald dat de leverancier afstand doet van het recht op retentie. Bovendien blijkt uit de raamovereenkomst niet dat de dochtermaatschappijen van Mirage aansprakelijk kunnen worden gesteld voor elkaars schulden. De voorzieningenrechter concludeert dat Flexport de containers van Intertoys moet vrijgeven, onder de voorwaarde dat Intertoys de verschuldigde facturen direct betaalt.

De rechter heeft ook de proceskosten toegewezen aan Intertoys, waarbij Flexport als grotendeels in het ongelijk gestelde partij is veroordeeld. De uitspraak is gedaan door mr. P. de Bruin en is openbaar uitgesproken op 15 november 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zaaknummer / rolnummer: C/10/689019 / KG ZA 24-1061
Uitspraak mondeling vonnis : 14 november 2024
Afgifte uitgewerkt vonnis : 15 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERTOYS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaten mr. L.J. Böhmer en mr. A.W. Zwart te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar het recht van haar vestiging
FLEXPORT INTERNATIONAL LLC,
gevestigd te San Francisco (Californië, Verenigde Staten),
gedaagde,
advocaten mr. J.A. Biermasz en mr. M. van Tuijl te Rotterdam.
Partijen worden hierna Intertoys en Flexport genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 november 2024;
  • de 8 producties van Intertoys;
  • de conclusie van antwoord;
  • de 11 producties van Flexport;
  • de mondelinge behandeling op 14 november 2024;
  • de pleitnota van Intertoys;
  • de pleitnota van Flexport.
1.2.
Om redenen van spoedeisendheid is na afloop van de behandeling ter zitting mondeling vonnis gewezen. Dit vonnis vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

2.De feiten

2.1.
Intertoys exploiteert een keten van speelgoedwinkels in Nederland en is een groepsmaatschappij van Mirage Retail Group B.V. (hierna: Mirage).
2.2.
Begin 2023 heeft Mirage, voor zichzelf en voor vier dochtermaatschappijen, met Flexport een Supply Framework Agreement (hierna: de raamovereenkomst) gesloten, waarin is bepaald onder welke voorwaarden Flexport expeditiewerkzaamheden verricht.
De vier dochtermaatschappijen, waaronder Intertoys en Blokker B.V. (hierna: Blokker), hebben de raamovereenkomst mede ondertekend.
2.3.
In de raamovereenkomst staat, voor zover relevant:
“(…)
2.2
This Agreement applies to all orders and deliveries of the Performance to Client[vzr: Mirage]
and its Subsidiaries. The liability of the Supplier[vzr: Flexport]
for loss or damages during transportation services shall be in the scope of the latest version of the FENEX Dutch Forwarding Conditions (sea freight and additional forwarding services), CMR Convention / General Transport Conditions (AVC2002) (CMR for international and AVC for domestic trucking) and Montreal Air convention (air freight) will be leading (the "Transport Conditions"). In the event that no Transport Condition will apply, the purchase conditions of Client (the "Purchase Conditions") will apply.
(…)
2.7
Supplier will have a general lien on all goods based on the above mentioned Fenex conditions as laid down in art. 19 and 17 under 4 FENEX for receivables due. (…)
(…)
10.1
In order to act as a guarantor for debts arising from legal acts Client (previously named Blokker Holding BV) has filed a liability statement as mentioned in Art. 2:403 BW Dutch Civil Code (Burgerlijk Wetboek) with the Dutch Chamber of Commerce in favour of Blokker B.V. filed on 25 March 1998 and in favour of Intertoys B.V. filed on 11 January 2021. This entails that Client will be severally liable for all debts and liabilities incurred by Supplier's under this Agreement in relation to Blokker B.V. and/or Intertoys B.V. (…)
(…)
11.1
In signing this Agreement, all and any earlier oral or written agreements between the Parties on delivery of Performance as agreed in this Agreement are cancelled. Any amendments to this agreements have to be executed in writing by the Parties.
(…)”
2.4.
In de Purchase Conditions van Mirage (hierna: de MRG inkoopvoorwaarden) staat, voor zover relevant:
“ 6.4. The Supplier waves the rights and powers that accrue to the Supplier pursuant to the right of retention.”
2.5.
In oktober 2024 heeft Mirage met Flexport een addendum op de raamovereenkomst (hierna: het addendum) gesloten. Daarin staat, voor zover relevant:
“(…)
Flexport and Mirage specifically agree as follow:
(A) The Parties wish to extend the Initial Term, section 5.2. of the Agreement, until 31 December 2025 in order to keep the framework agreement for general services active.
(B) The Parties wish to enter into a BSA and the provisions below replace the corresponding provisions in section 3 (“BSA Specific Terms”) of the Agreement in its entirety or are added to the Agreement as applicable.
(…)
4.4
A Subsidiary under the Agreement cannot be held liable by Flexport for costs, charges, non-payment or other shortcomings deriving from the delivery of services by Flexport to another Subsidiary or Mirage as a whole.
(…)”
2.6.
Bij beschikking van 4 november 2024 heeft de rechtbank Amsterdam aan Blokker surseance van betaling verleend. Op 13 november 2024 heeft de rechtbank Amsterdam het faillissement van Blokker uitgesproken.
2.7.
Naar aanleiding van de situatie van Blokker heeft Flexport bij brief van 7 november 2024 aan Mirage meegedeeld dat zij een beroep doet op haar retentierecht op grond van artikel 2.7 van de raamovereenkomst. Sindsdien houdt Flexport de containers van Blokker en Intertoys die in de haven aankomen onder zich en weigert zij de containers vrij te geven. Flexport heeft voorts de kredietlimiet van Blokker, Intertoys en Mirage ingetrokken.

3.Het geschil

3.1.
Intertoys vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Flexport te gebieden om de volgende containers, genoemd in productie 3 bij de dagvaarding, onmiddellijk althans binnen 8 uur na betekening van de beslissing af te leveren bij het distributiecentrum te Waddinxveen [ [adres] , [postcode] Waddinxveen], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000 per container per dag dat Flexport in gebreke blijft met de aflevering, met een maximum van € 500.000,00 per niet afgeleverde container;
II. Flexport te verbieden om enige container van lntertoys niet af te leveren bij het distributiecentrum te Waddinxveen, op voorwaarde dat Intertoys geen betalingsachterstand heeft ten aanzien van de desbetreffende container;
III. Flexport te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Flexport concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Intertoys in de proceskosten.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
Nu Flexport is gevestigd in de Verenigde Staten, heeft het geschil een internationaal karakter en moet eerst worden beoordeeld of de voorzieningenrechter bevoegd is. Intertoys heeft in dat kader gesteld dat partijen na het gerezen geschil een forumkeuze hebben gemaakt die de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam bevoegd maakt om over het gerezen geschil te oordelen en dat partijen hebben gekozen voor de toepasselijkheid van Nederlands Recht. Flexport heeft dat niet weersproken, zodat de voorzieningenrechter daarvan uitgaat en zich bevoegd acht om op het geschil te beslissen.
Retentierecht
4.2.
In geschil is de vraag of aan Flexport, zoals zij stelt, op grond van artikel 2.7 van de raamovereenkomst een beroep toekomt op een (verlengd) retentierecht met betrekking tot de containers van Intertoys. Partijen zijn het niet eens over de wijze waarop bepaalde artikelen in de raamovereenkomst en het addendum moeten worden uitgelegd.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat Flexport op grond van artikel 2.7 van de raamovereenkomst een verlengd retentierecht kan uitoefenen op goederen van Intertoys voor het innen van vorderingen die zij heeft op Blokker. Dat wordt hierna toegelicht.
4.4.
Voor de uitleg van artikel 2.2 van de raamovereenkomst wordt het standpunt van Intertoys gevolgd. Uit de tweede en derde zin van dat artikel vloeit voort dat de laatste versie van de Fenex- en andere transportvoorwaarden alleen van toepassing zijn als het gaat om de aansprakelijkheid van Flexport voor verlies of schade tijdens het transport. In overige situaties, bijvoorbeeld in het geval van schulden van Blokker aan Flexport die Flexport wenst te verhalen zoals hier aan de orde, gelden de MRG inkoopvoorwaarden. Met artikel 6.4 van de MRG inkoopvoorwaarden heeft Flexport afstand gedaan van het recht om beroep te doen op een retentierecht. In die zin bijt artikel 2.7 van de raamovereenkomst met de MRG inkoopvoorwaarden.
4.5.
Artikel 2.7 van de raamovereenkomst verwijst naar artikel 19 en 17 lid 4 van de Fenex-voorwaarden, terwijl die artikelen in de laatste versie van de Fenex-voorwaarden (die van 2018) geen betrekking hebben op retentierechten. Het standpunt van Flexport dat partijen bedoelden te verwijzen naar de betreffende artikelen van de Fenex-voorwaarden van 2004 (waar het wel gaat om retentierechten) en dat de verwijzing per abuis niet is aangepast naar de juiste artikelen van de laatste versie, vindt geen steun in de stukken. Flexport stelt zelf in randnummers 44 en 45 van de conclusie van antwoord dat artikel 2.7 van de raamovereenkomst is afgeleid van de eerste Supply Agreement tussen Blokker en Flexport medio 2019. De Fenex-voorwaarden van 2018 waren toen al in werking. Dat Flexport kennelijk de in haar ogen verkeerde verwijzing niet heeft opgemerkt en die verwijzing steeds is overgenomen in latere overeenkomsten, ligt in de risicosfeer van Flexport. Tegen die achtergrond en omdat Intertoys daartegen bezwaar maakt, kan niet worden uitgegaan van de toepassing van de Fenex-voorwaarden van 2004.
4.6.
Daar komt bij dat in artikel 2.7 van de raamovereenkomst niet concreet staat dat de dochtermaatschappijen van Mirage over en weer aansprakelijk kunnen worden gesteld voor elkaars schulden. De voor een beroep op het retentierecht vereiste samenhang tussen de vordering en de teruggehouden zaak volgt dan ook niet uit dat artikel.
4.7.
Artikel 4.4 van het addendum bepaalt dat Flexport een dochtermaatschappij van Mirage niet aansprakelijk kan stellen voor tekortkomingen van een andere dochtermaatschappij. Hoewel duidelijk is dat dit artikel alleen van toepassing is op sectie 3 van de raamovereenkomst (de BSA Specific Terms) en in dit geval niet aan de orde is, is het wel een aanwijzing dat Flexport van mening is dat de ene dochtermaatschappij niet verantwoordelijk is voor de schulden van een andere dochtermaatschappij.
Betalingstermijn en kredietruimte van Intertoys
4.8.
Flexport heeft de kredietlimiet van Intertoys eenzijdig ingetrokken. Dat betekent effectief dat Flexport goederen alleen vrijgeeft als eerst voor haar diensten is betaald. De vraag is of dat mag.
4.9.
Bij betalingstermijnen geldt het uitgangspunt van gelijk oversteken. Partijen hebben aanvankelijk een betalingstermijn van 45 dagen afgesproken. Flexport stelt nu dat die betalingstermijn afhankelijk is van het niet overschrijden van de door haar gestelde kredietlimiet. De kredietlimieten staan niet in de overeenkomst. Flexport stelt deze naar eigen zeggen discretionair en objectief vast op basis van aanbevelingen van kredietbeoordelaars en communiceert deze vervolgens mondeling aan klanten. Volgens Flexport is dat een mondelinge afspraak tussen partijen. Nog daargelaten dat Intertoys deze mondelinge afspraak betwist, bijt dat met artikel 11.10 van de raamovereenkomst dat bepaalt dat alle aanpassingen op de raamovereenkomst schriftelijk moeten worden vastgelegd. Tegen die achtergrond is het minst genomen moeizaam dat Flexport Intertoys wil houden aan een mondelinge afspraak. De voorzieningenrechter komt hierop terug in het kader van de belangenafweging in de conclusie.
Heeft Flexport, in het kader van de belangenafweging, voldoende onderpand?
4.10.
Flexport houdt containers die bestemd zijn voor Blokker onder zich. Intertoys heeft gesteld dat de vastgehouden containers een inkoopwaarde hebben van USD 13.467.911,90 en een verkoopwaarde van ruim USD 59 miljoen, terwijl de schuld van Blokker (en van Mirage) USD 5.087.915,00 bedraagt (randnummer 2.21 van haar pleitnota).
Volgens Flexport is de executiewaarde lager dan de verwachte verkoopwaarde en zal de curator mogelijk de geretenteerde voorraden opeisen in overeenstemming met artikel 60 Fw. Het is volgens Flexport (daarom) onzeker dat zij nog betaling tegemoet kan zien.
4.11.
De voorzieningenrechter is, in het kader van de belangenafweging, van oordeel dat niet uitgesloten kan worden dat Flexport met het retentierecht op de containers van Blokker voldoende onderpand heeft. De waarde van de vastgehouden goederen is ruimschoots meer dan de schuld van Blokker, ook als wordt uitgegaan van de executiewaarde en het moeten meedelen in boedelkosten in het faillissement. Bovendien volgt uit artikel 60 Fw dat de voorrangspositie van de retentor bij faillissement behouden blijft. Verder weegt mee dat Flexport er zelf debet aan is dat zij de schuld van Blokker zo hoog heeft laten oplopen.
Conclusie
4.12.
Aan Flexport komt zoals geoordeeld geen beroep toe op het retentierecht op de containers van Intertoys voor verhaal van de schuld op Blokker, zodat zij de containers van Intertoys moet vrijgeven. Daarbij acht de voorzieningenrechter wel van belang dat Intertoys de daarvoor verschuldigde facturen direct – dat wil zeggen zonder dat er een betalingstermijn geldt en met inachtneming van wat hierna in 4.14. nog wordt overwogen – betaalt. Volgens Flexport heeft de garantiestelling van Mirage voor de schulden van Intertoys en Blokker in artikel 10.1 van de raamovereenkomst geen betekenis meer, omdat Mirage, na te zijn gewezen op artikel 10.1, heeft meegedeeld dat zij insolvent is. Daar komt bij dat, zo stelt Flexport in de conclusie van antwoord en erkent Intertoys ter zitting, op dit moment een bedrag van USD 839.551,71 aan Intertoys is gefactureerd en nog openstaat (zij het dat Intertoys aan het einde van de mondelinge behandeling een deze week betaald bedrag van € 100.000,00 noemde). Kredietbeoordelaars hebben de kredietlimiet van Intertoys op nihil gesteld. Intertoys heeft dat niet bestreden. Dat betekent dat Flexport gegronde vrees heeft dat Intertoys haar betalingsverplichtingen niet zal nakomen.
4.13.
De voorzieningenrechter merkt op dat Intertoys in haar vordering voor een overzicht van de vrij te geven containers verwijst naar haar productie 3, maar gelet op de productielijst is duidelijk dat zij heeft bedoeld te verwijzen naar productie 4.
4.14.
Dit alles betekent dat de vorderingen I. en II. worden toegewezen, in die zin dat Flexport wordt veroordeeld om de containers, genoemd in productie 4 bij de dagvaarding, en toekomstige containers binnen een dag na de betekening van dit vonnis af te leveren bij het distributiecentrum van Intertoys te Waddinxveen. Aan die veroordeling wordt de voorwaarde verbonden dat het moet gaan om containers die zijn vrijgegeven, dit vanwege het risico dat de vervoerder of de leverancier van de producten de container, of de vervoersdocumentatie, niet vrijgeeft. Daarnaast geldt de voorwaarde dat Intertoys de facturen die betrekking hebben op de betreffende container vóór vrijgave heeft voldaan aan Flexport.
4.15.
Aan de veroordeling wordt een eenmalige dwangsom verbonden van € 10.000,00 per container die Flexport niet op de in 4.14. beschreven wijze aflevert.
4.16.
Flexport wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Intertoys veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- betekening oproeping € 112,37
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.085,37
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt Flexport om de containers, genoemd in productie 4 bij de dagvaarding, en toekomstige containers binnen een dag na de betekening van dit vonnis af te leveren bij het distributiecentrum van Intertoys te Waddinxveen, onder de voorwaarde dat de desbetreffende container is vrijgegeven en dat Intertoys de facturen die betrekking hebben op die container vóór vrijgave heeft voldaan aan Flexport;
5.2.
veroordeelt Flexport om aan Intertoys een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere container die Flexport niet op de wijze zoals bepaald in 5.1. aflevert;
5.3.
veroordeelt Flexport in de proceskosten van € 2.085,37, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet Flexport € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.4.
veroordeelt Flexport in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin. Het is ondertekend door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2024.
2091 / 2009