ECLI:NL:RBROT:2024:11501

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
C/10/672670 / JE RK 24-179
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing na spoeduithuisplaatsing

Op 1 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, geboren in 2008, die onder toezicht is gesteld en recentelijk met spoed uit huis is geplaatst. De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering heeft verzocht om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, na een eerdere spoedmachtiging van vier weken. De vader van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, steunt het verzoek, maar geeft aan dat hij niet in staat is om de minderjarige thuis te beschermen. De kinderrechter heeft de feiten en de zorgen over de minderjarige, waaronder onveilige situaties en problematisch gedrag, in overweging genomen. De kinderrechter oordeelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en verleent deze machtiging met ingang van 21 februari 2024 tot 21 augustus 2024, uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2024, met een schriftelijke vastlegging op 12 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/672670 / JE RK 24-179
Datum uitspraak: 1 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam 1],
hierna te noemen de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.K. Durdu-Agema, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 24 januari 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
1 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat mr. K. Durdu, die waarneemt voor mr. Durdu-Agema;
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam 2].
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek met de kinderrechter via Teams gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft in een crisisopvang van Emergis.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 januari 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 15 januari 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 januari 2024 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier weken. De beslissing is voor het overig verzochte aangehouden.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI verzoekt een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. Er zijn al langere tijd op verschillende leefgebieden veel zorgen over [minderjarige]. [minderjarige] heeft zichzelf vaak in onveilige situaties gebracht. Op dit moment verblijft [minderjarige] op een high intensive care (HIC) locatie in Zeeland, maar dit is geen passende plek voor haar. Team zorgbemiddeling is op zoek naar een geschikte plek. [minderjarige] zal binnenkort ter overbrugging naar een andere crisisplek gaan, totdat er een vaste plek voor haar is gevonden. Het is van belang dat er diagnostisch onderzoek wordt gedaan, zodat duidelijk wordt waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt en welke hulpverlening passend is.

4.Het standpunt van de vader

4.1.
De vader is het eens met het verzoek. De vader wil het liefst dat [minderjarige] thuis komt wonen, maar hij begrijpt dat dit haar nu niet zal helpen. Hij kan haar onvoldoende begrenzen. [minderjarige] heeft hulp nodig. Op dit moment is [minderjarige] niet veilig in de regio Rotterdam. Er zijn veel zorgen over haar contact met een (ruim) meerderjarige man, waarbij de moeder van die man het goed vindt dat zij daar in huis komt. [minderjarige] beseft niet dat dat niet normaal is. De vader gaat aangifte bij de politie doen van onttrekking aan het ouderlijk gezag. De vader doet zijn best, maar kan op dit moment niet in voldoende mate voor [minderjarige] zorgen. Op dit moment heeft een plaatsing op een crisisplek de voorkeur boven het risico dat zij buiten op straat ergens slachtoffer van wordt.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
Op 15 januari 2024 is [minderjarige] door de kinderrechter onder toezicht gesteld vanwege ernstige zorgen op veel leefgebieden. Er zijn zorgen over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [minderjarige], maar ook over de veiligheid van [minderjarige] op seksueel gebied. [minderjarige] vertoont zelfbepalend gedrag, gaat al lange tijd niet naar school en gebruikt veel drugs. Na de vorige zitting is [minderjarige] meerdere keren van huis weggelopen. Er blijkt sprake te zijn van onttrekking aan het ouderlijk gezag door een meerderjarige man met een aanzienlijk risico op seksueel misbruik en drugsgebruik. De vader heeft aangegeven dat hij [minderjarige] thuis niet meer kan beschermen. [minderjarige] is daarom op 24 januari 2024 met spoed uit huis geplaatst.
5.3.
Op dit moment kan [minderjarige] nog niet terug naar huis. Hoewel zij zegt al veel geleerd te hebben en niet meer zal weglopen van huis, kan de kinderrechter daar op dit moment te weinig op vertrouwen en dus kan haar veiligheid thuis onvoldoende worden gewaarborgd. De vader kan [minderjarige] thuis niet beschermen als zij niet meewerkt. [minderjarige] zegt dat zij zal meewerken, maar zij begrijpt de zorgen van de GI en de kinderrechter daarover. Het is belangrijk dat er een passende plek voor [minderjarige] wordt gevonden, waar zij behandeling en hulpverlening krijgt. De kinderrechter vindt het zorgelijk als [minderjarige] in de omgeving Rotterdam van crisisplek naar crisisplek moet verhuizen. [minderjarige] heeft het nodig dat zij met iemand een vertrouwensband kan opbouwen. Er zal goed moeten worden nagedacht over alle risico’s die zij loopt wanneer haar geen vaste plek geboden wordt.
5.4.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlenen voor de duur van zes maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 21 februari 2024 tot 21 augustus 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2024 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Ruijgrok als griffier, en op schrift gesteld op 12 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.