ECLI:NL:RBROT:2024:11464

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
C/10/673873 / HA ZA 24-149
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nietigverklaring huwelijk, vernietiging huwelijkse voorwaarden en testament van overleden ouder met subsidiaire vordering tot vaststelling omvang legaten

In deze zaak vorderen eisers, de kinderen van de erflaatster, de nietigverklaring van het huwelijk van hun moeder met gedaagde, alsook de vernietiging van de huwelijkse voorwaarden en het testament. De eisers stellen dat hun moeder, die in 2021 overleed aan een hersentumor, niet in staat was haar wil te bepalen ten tijde van het huwelijk en de opstelling van de huwelijkse voorwaarden en het testament. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg behandeld en vastgesteld dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling van wilsonbekwaamheid. De rechtbank oordeelt dat het huwelijk en het testament rechtsgeldig zijn, en dat de huwelijkse voorwaarden niet vernietigbaar zijn. De subsidiaire vordering van eisers tot vaststelling van de omvang van hun legaten wordt wel ontvankelijk verklaard, en de rechtbank gelast een taxatie van de woning van de erflaatster. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De rechtbank wijst het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk af en bepaalt dat de procedure met betrekking tot de nietigverklaring voortgezet wordt volgens de regels van de verzoekschriftprocedure.

Uitspraak

vonnis en beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/673873 / HA ZA 24-149
Vonnis en beschikking van 20 november 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te Oisterwijk,
2.
[eiser 2],
wonende te Moergestel,
eisers,
advocaat mr. A. Smeekes te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te Bergschenhoek,
gedaagde,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht.
Eisers zullen hierna ieder afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • de dagvaarding met vier producties;
  • de conclusie van antwoord met 18 producties;
  • de brief van de rechtbank van 21 mei 2024 waarin partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 5 augustus 2024;
  • de brief van de rechtbank van 17 juli 2024 met nadere informatie omtrent de mondelinge behandeling;
  • de akte overlegging producties van eisers van 5 augustus 2024 met producties 5 t/m 9;
  • de mondelinge behandeling van 5 augustus 2024 en de pleitaantekeningen die de advocaat van eisers bij die gelegenheid heeft overgelegd;
  • de akte overlegging productie van gedaagde van 21 augustus 2024 met productie 19;
  • de antwoordakte van eisers van 4 september 2024.
1.2.
Ten slotte is de datum voor de uitspraak bepaald op heden

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn de enige kinderen van [erflaatster] , hierna te noemen erflaatster.
2.2.
Erflaatster heeft vanaf 2014 een affectieve relatie gehad met gedaagde.
2.3.
In 2018 hebben erflaatster en gedaagde samen de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning) gekocht en zijn zij daar gaan samenwonen.
2.4.
Eveneens in 2018 hebben erflaatster en gedaagde testamenten gemaakt en zijn zij een samenlevingsovereenkomst (hierna: de samenlevingsovereenkomst) aangegaan.
2.5.
Op 13 april 2021 is bij erflaatster een agressieve hersentumor geconstateerd.
2.6.
Op 4 juni 2021 hebben erflaatster en gedaagde bij de notaris ieder een nieuw testament gemaakt en hebben zij huwelijkse voorwaarden (hierna: de huwelijkse voorwaarden) vastgesteld.
2.7.
Erflaatster heeft in haar testament (hierna: het testament) gedaagde tot haar enige erfgenaam benoemd en aan ieder van eisers een legaat toegekend in de vorm van een bedrag gelijk aan de waarde van haar nalatenschap gedeeld door de som van het aantal kinderen
dat dit legaat aanvaardt.
2.8.
Op 10 juni 2021 zijn erflaatster en gedaagde getrouwd.
2.9.
Op 14 juni 2021 is erflaatster overleden.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen:
“dat het de rechtbank Rotterdam, handelsrecht, moge behagen bij vonnis voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
PRIMAIR:
1. Te verklaren voor recht dat het testament van erflaatster van 4 juni 2021 rechtens geen effect sorteert omdat de wil en verklaring van erflaatster niet overeenstemden en/of erflaatster niet in staat was haar wil te bepalen en/of openbaren.
2. Te verklaren voor recht dat het huwelijk en de huwelijkse voorwaarden van 4 juni 2021 gesloten tussen erflaatster en gedaagde en het huwelijk van 10 juni 2021 tussen erflaatster en gedaagde rechtens geen effect sorteert omdat de wil en verklaring van erflaatster niet overeenstemden en/of erflaatster niet in staat was haar wil te bepalen en/of openbaren.
SUBSIDIAIR (voor het geval het testament rechtsgeldig zou zijn):
3. Vast te stellen de omvang van de aanspraak van elk van beiden eisers uit hoofde van het legaat als verstrekt in het testament van 4 juni 2021 op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
PRIMAIR EN SUBSIDIAIR:
4. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure met inbegrip van de reeds te begroten nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis tot de dag der algehele voldoening.”
3.2.
Gedaagde voert verweer en concludeert:
“dat het uw rechtbank moge behagen bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad:
I. eisers niet-ontvankelijk te verklaren in hun primaire vorderingen dan wel die vorderingen af te wijzen;
II. de subsidiaire vordering van eisers deels toe te wijzen, zulks in die zin dat voor recht wordt verklaard dat het legaat van ieder van eisers € 8.811,91 bedraagt;
III. eisers te voordelen in de (proces)kosten, de eventuele nakosten daaronder
begrepen; althans zodanig te oordelen als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.”
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
Eisers vorderen primair verklaringen voor recht dat het testament, het huwelijk en de huwelijkse voorwaarden geen effect sorteren omdat de wil en verklaring van erflaatster niet overeenstemden en/of erflaatster niet in staat was haar wil te bepalen en/of openbaren. Ter zitting hebben eisers verduidelijkt dat zij hiermee bedoelen een verklaring voor recht dat het testament en het huwelijk nietig en de huwelijkse voorwaarden vernietigbaar zijn wegens wilsonbekwaamheid van erflaatster. Eisers vorderen subsidiair, voor het geval het testament rechtsgeldig is, vaststelling van de omvang van hun legaten.
De primaire vorderingen
4.2.
De rechtbank zal eerst de primaire vorderingen van eisers bespreken. De rechtbank zal in dat kader eerst beoordelen of eisers de juiste rechtsingang voor die vorderingen hebben gekozen, vervolgens de formele verweren van gedaagde tegen die vorderingen beoordelen, en daarna die vorderingen inhoudelijk beoordelen.
Verzoekschrift of dagvaarding?
4.3.
Ingevolge artikel 261 lid 2 Rv moeten met een verzoekschrift worden ingeleid alle zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit. Alle overige zaken moeten met een dagvaarding worden ingeleid (artikel 78 lid 1 Rv). Uit artikel 1:69 BW
(“de nietigverklaring van het huwelijk [kan] worden verzocht door”) vloeit voort dat een procedure tot nietigverklaring van een huwelijk met een verzoekschrift moet worden ingeleid. Eisers vorderen een verklaring voor recht dat het huwelijk nietig is. Een dergelijke verklaring voor recht houdt feitelijk een nietigverklaring van het huwelijk in. De rechtbank leest die vordering dan ook als een vordering tot nietigverklaring van het huwelijk. Die nietigverklaring moet ingevolge artikel 261 lid 2 Rv bij verzoekschrift worden verzocht. Dat hebben eisers niet gedaan. De rechtbank zal daarom voor wat deze vordering betreft bevelen dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
4.4.
Verwijzing naar een andere kamer van de procedure met betrekking tot de nietigverklaring van het huwelijk acht de rechtbank om proceseconomische redenen niet nodig en ook niet wenselijk. Ter zitting is gebleken dat partijen graag een uitspraak willen op basis van de gewisselde stukken en de mondelinge behandeling, dus zonder een nieuwe mondelinge behandeling. Bovendien is de feitelijke grond voor de vordering tot nietigverklaring van het huwelijk dezelfde als die voor de vorderingen die betrekking hebben op het testament en de huwelijkse voorwaarden, te weten wilsonbekwaamheid van erflaatster. Deze wilsonbekwaamheid wordt in alle gevallen met dezelfde feiten onderbouwd. De procedure strekkende tot nietigverklaring van het huwelijk wordt daarom bij deze kamer (team handel en haven) voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure. Daarbij zal de vordering tot nietigverklaring van het huwelijk worden behandeld als een verzoek van die strekking, en zal op dat verzoek worden beslist in de vorm van een beschikking.
4.5.
Verbetering of aanvulling van de dagvaarding als bedoeld in artikel 69 lid 1 Rv acht de rechtbank niet nodig. Gesteld noch gebleken is immers dat er andere belanghebbenden zijn bij de vordering tot nietigverklaring van het huwelijk dan de partijen in dit geding, en ook overigens is niet gebleken van redenen voor aanvulling of verbetering van de dagvaarding. Evenmin is het nodig partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen aan te passen aan de procesregels die gelden voor een verzoekschriftprocedure (als bedoeld in artikel 69 lid 4 Rv). Ter zitting is de omzetting naar een verzoekschriftprocedure voor wat betreft de vordering tot nietigverklaring van het huwelijk met partijen besproken en zij hebben toen niet de wens geuit hun stellingen aan te passen. Integendeel, partijen hebben aangegeven zo spoedig mogelijk een uitspraak te willen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat partijen er geen behoefte aan hebben hun stellingen aan te passen.
De formele verweren van gedaagde
4.6.
De rechtbank zal nu de formele verweren van gedaagde tegen het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk en tegen de (overige) primaire vorderingen van eisers bespreken, te beginnen met het verweer dat eisers geen belang hebben bij nietigverklaring van het huwelijk omdat het huwelijk al ontbonden is door overlijden. Dit verweer faalt. Ontbinding van het huwelijk hoeft niet aan een verzoek tot nietigverklaring in de weg te staan. Dit volgt uit artikel 1:69 lid 1 BW. Volgens dat artikel geldt de beperking dat nietigverklaring alleen kan worden verzocht zolang het huwelijk niet is ontbonden uitsluitend voor het openbaar ministerie. Voor bloedverwanten in de rechte lijn van een der echtgenoten, zoals eisers, geldt die beperking niet. Eisers hebben belang bij nietigverklaring van het huwelijk omdat het huwelijk van invloed is op de omvang van de nalatenschap van erflaatster (hierna: de nalatenschap). Indien het huwelijk nietig wordt verklaard, moet de nalatenschap namelijk worden afgewikkeld met inachtneming van de samenlevingsovereenkomst, en indien het huwelijk in stand blijft moet worden afgewikkeld, met inachtneming van de huwelijkse voorwaarden of, indien die vernietigd worden, met inachtneming van artikel 1:94 BW.
4.7.
Ook het verweer dat eisers als schuldeisers van de nalatenschap niet het recht hebben om een beroep te doen op de vernietigbaarheid van de huwelijkse voorwaarden, althans daarbij geen (rechtens te respecteren) belang hebben, faalt. De omvang van de nalatenschap (en dus de waarde van de vordering van eisers op de nalatenschap) wordt mede bepaald door de huwelijkse voorwaarden. Daarmee is het belang van eisers gegeven. Daarmee is ook gegeven dat eisers bij de huwelijkse voorwaarden onmiddellijk betrokken personen zijn als bedoeld in artikel 3:302 BW en dat zij dus gerechtigd zijn een verklaring voor recht te vorderen omtrent de vernietigbaarheid van de huwelijkse voorwaarden.
De inhoudelijke beoordeling
4.8.
De rechtbank komt nu toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk en de (overige) primaire vorderingen van eisers. Eisers onderbouwen dat verzoek en die vorderingen als volgt. Erflaatster had een agressieve hersentumor die haar taal- en spraakvermogen aantastte. Erflaatster was niet meer in staat zich te uiten. Zij sprak in raadselen. In april 2021 was de communicatie al zeer beperkt. Erflaatster kon slechts knikken, waarbij niet duidelijk was of zij begreep wat er gaande was en wat zij met haar ‘knik’ communiceerde, laat staan dat zij in staat was om ingewikkelde juridische materie te overzien en te begrijpen. Erflaatster heeft altijd eerder in de relatie met gedaagde aangegeven dat zij geen behoefte had om te huwen. Er is geen reden waarom erflaatster ineens zou willen huwen en huwelijkse voorwaarden zou willen doen opstellen. Erflaatster had ook een goede band met eisers. Er is geen enkele reden waarom zij eisers ineens zou willen onterven ten gunste van gedaagde.
4.9.
Gedaagde erkent dat het taal- en spraakvermogen van erflaatster vanaf april 2021 was aangetast als gevolg van de tumor, waardoor zij op sommige momenten de juiste woorden niet kon vinden. Gedaagde betwist echter dat erflaatster niet in staat was haar wil te bepalen. Volgens gedaagde waren de cognitieve vermogens van erflaatster niet aangetast en kon zij gesprekken voeren. Gedaagde onderbouwt zijn betwisting verder als volgt. Erflaatster heeft voorafgaand aan haar ziekte bij herhaling aangegeven en er blijk van gegeven in het huwelijk te willen treden, eisers hebben de huwelijksakte als getuigen ondertekend, eisers zijn door het testament niet benadeeld in vergelijking met de situatie die geldt onder het wettelijk erfrecht, en de huwelijkse voorwaarden en het testament hebben geen materiële wijziging in de bestaande situatie gebracht, gelet op het samenlevingscontract dat partijen in 2018 hadden getekend en het testament dat erflaatster in 2018 had gemaakt.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3:33 BW vereist iedere rechtshandeling een op rechtsgevolg gerichte wil. Die wil wordt geacht te ontbreken indien sprake is van een stoornis die een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belet (artikel 3:34 BW). Omtrent het huwelijk in het bijzonder bepaalt artikel 1:32 BW dat het niet mag worden aangegaan wanneer de geestesvermogens van een partij zodanig zijn gestoord dat deze niet in staat is haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen. Het komt er dus op neer dat voor de geldigheid van het huwelijk, het testament en de huwelijkse voorwaarden nodig is dat erflaatster in staat was haar wil te bepalen, dat zij wilsbekwaam was. Als dat niet het geval was, dan zijn het huwelijk en het testament nietig en zijn de huwelijkse voorwaarden vernietigbaar.
4.11.
Omdat gedaagde gemotiveerd betwist dat erflaatster wilsonbekwaam was, ligt het op de weg van eisers om met concrete feiten te onderbouwen dat erflaatster niet in staat was haar wil te bepalen ten aanzien van het huwelijk, de huwelijkse voorwaarden en het testament. Dit volgt uit artikel 150 Rv.
4.12.
Eisers hebben ter onderbouwing van hun vordering en hun stelling dat erflaatster aan het einde van haar leven wilsonbekwaam was diverse WhatsApp-berichten van erflaatster overgelegd. Sommige van die berichten zijn niet of moeilijk te begrijpen. Hieruit blijkt volgens eisers dat erflaatster verward was en dus haar wil niet kon bepalen. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de overgelegde WhatsApp-berichten echter niet die conclusie. Vaststaat dat het taal- en spraakvermogen van erflaatster aan het einde van haar leven was aangetast. Dat erflaatster soms onbegrijpelijke berichten verstuurde, hoeft dus niet te betekenen dat zij verward was en haar wil niet kon bepalen. De overgelegde WhatsApp-berichten lijken eerder de conclusie te rechtvaardigen dat eiseres niet verward was, maar zich soms verwarrend uitte. Uit sommige van de overgelegde berichten blijkt namelijk dat erflaatster zich ervan bewust was dat zij mogelijk niet goed te begrijpen was, en zij wisselde onbegrijpelijke WhatsApp-berichten af met normale WhatsApp-berichten. Uit de door eisers overgelegde WhatsApp-berichten blijkt dus niet dat erflaatster wilsonbekwaam was.
4.13.
Eisers onderbouwen hun vordering verder door erop te wijzen dat erflaatster voorafgaand aan haar ziekte heeft aangegeven niet te willen trouwen. Ter zitting is echter gebleken dat gedaagde erflaatster al op 19 december 2020, ruim voordat erflaatster ziek werd, ten huwelijk heeft gevraagd. Erflaatster heeft dat huwelijksaanzoek aanvaard. De geplande huwelijksdatum was 18 december 2021. Op 20 maart 2021 heeft erflaatster een trouwjurk gekocht en op 16 mei 2021, een maand nadat bij haar de hersentumor werd geconstateerd, zijn de uitnodigingen voor het huwelijk verstuurd. Begin mei 2021 besloten erflaatster en gedaagde om het huwelijk te vervroegen naar 12 juni 2021 en op 16 mei 2021 zijn nieuwe uitnodigingen met de nieuwe huwelijksdatum verstuurd. Op 30 mei en 3 juni 2021 heeft erflaatster haar trouwjurk gepast. Vervolgens is op 10 juni 2021 besloten om nog diezelfde dag te trouwen. Op 14 juni 2021 is erflaatster overleden. Uit deze feiten blijkt dat er geen sprake van is dat erflaatster vóór haar ziekte niet met gedaagde wilde trouwen. Deze stelling is onjuist, of beter gezegd onwaar gebleken en kan dus niet dienen ter onderbouwing van de vordering van eisers.
4.14.
Eisers stellen ook dat erflaatster een goede band met hen had en dat er dus geen reden was waarom zij hen zou willen onterven. Eisers miskennen daarbij dat zij door het testament een grotere vordering op de nalatenschap verkrijgen dan zij zonder testament zouden hebben verkregen. Zonder testament zouden eisers als erfgenamen een vordering ter waarde van hun erfdeel op de nalatenschap verkregen hebben (artikel 4:13 lid 3 BW). Dat zou een vordering ter hoogte van een/derde van de waarde van nalatenschap zijn. Door het testament verkrijgen eisers als legatarissen een hogere vordering, namelijk een vordering ter hoogte van de helft van de waarde van de nalatenschap, op de nalatenschap. Erflaatster heeft eisers dus, in vergelijking met het wettelijk erfrecht, financieel bevoordeeld en zij heeft gedaagde financieel benadeeld. Voorts blijkt uit de e-mail van de notaris (productie 2 bij conclusie van antwoord) dat het eerdere testament van erflaatster, opgemaakt in 2018, eenzelfde regeling bevatte. De aard van het testament is dus geen indicatie dat erflaatster wilsonbekwaam was en kan daarom niet dienen ter onderbouwing van de vordering van eisers.
4.15.
Naast hetgeen hierboven is besproken, hebben eisers geen feiten gesteld waaruit zou kunnen blijken dat erflaatster wilsonbekwaam was. Daar staat het volgende tegenover. De beslissing om te trouwen was geen impulsieve beslissing en was een bestendiging van een jarenlange en met het huwelijk verwante relatie. Het testament wijkt niet wezenlijk af van het eerdere testament van erflaatster en houdt geen benadeling in van eisers ten opzichte van het wettelijk erfrecht. De huwelijkse voorwaarden wijken niet wezenlijk af van de samenlevingsovereenkomst (in beide gevallen wordt uitgegaan van gescheiden vermogens). De waarnemend notaris bij wie de akte van huwelijkse voorwaarden en de testamenten van erflaatster en gedaagde zijn gepasseerd, heeft niet getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van erflaatster. In haar brief van 9 september 2022 geeft zij aan dat zij de aktes met erflaatster en gedaagde heeft besproken, dat erflaatster weliswaar moeite had met spreken maar dat zij haar wil kon uiten, onder meer door ja of nee te zeggen, en dat erflaatster en gedaagde bevestigd hebben dat de aktes hun bedoeling weergaven. Ook de beide ambtenaren van de burgerlijke stand voor wie het huwelijk is voltrokken, hebben kennelijk niet getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van erflaatster.
4.16.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eisers, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door gedaagde, hun stelling dat erflaatster ten tijde van het tekenen van het testament en de huwelijkse voorwaarden en het aangaan van het huwelijk wilsonbekwaam was, onvoldoende hebben onderbouwd. Zij hebben aldus niet aan hun stelplicht ingevolge artikel 150 Rv. voldaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Di betekent dat
het huwelijk en het testament niet nietig zijn en de huwelijkse voorwaarden niet vernietigbaar zijn wegens wilsonbekwaamheid van erflaatster. De rechtbank zal daarom bij vonnis de vorderingen strekkende tot verkrijging van een verklaring voor recht dat het testament nietig is en de huwelijkse voorwaarden vernietigbaar zijn, afwijzen, en zal bij beschikking het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk afwijzen.
De subsidiaire vorderingen van eisers: vaststelling van de omvang van de legaten
4.17.
Eisers vorderen subsidiair vaststelling van de omvang van hun legaten. Ook gedaagde wil dat de rechtbank de vorderingen van eisers op de nalatenschap vaststelt. Daarom voert gedaagde uitdrukkelijk níet het verweer dat eisers niet-ontvankelijk zijn omdat zij hem niet in zijn hoedanigheid van executeur hebben gedagvaard. De rechtbank begrijpt hieruit dat gedaagde het vonnis zal beschouwen als (mede) tegen hem in zijn hoedanigheid van executeur te zijn gewezen. Om die reden hebben eisers belang bij hun vordering tot vaststelling van de legaten en zijn zij dus ontvankelijk in die vordering.
4.18.
Gedaagde voert aan dat [eiser 2] al een volmacht heeft getekend waarmee [eiser 2] gedaagde heeft gemachtigd om namens hem een akte te tekenen waarbij de omvang van zijn legaat wordt vastgesteld op het in een eerder stadium door gedaagde berekende bedrag van € 10.528,80. Door het tekenen van die volmacht heeft [eiser 2] volgens gedaagde al ingestemd met vaststelling van zijn vordering op een bedrag van € 10.528,80. De rechtbank volgt gedaagde niet in die conclusie. Immers, de door eisers als productie 3 bij dagvaarding overgelegde concept-volmacht, die [eiser 2] heeft getekend, bevat geen bepaling dat de volmacht onherroepelijk is. [eiser 2] is dus bevoegd de volmacht te herroepen waarmee de volmacht eindigt (artikel 3:72 BW). Aldus heeft [eiser 2] door het tekenen van de volmacht niet onherroepelijk ingestemd met het eerder door gedaagde berekende bedrag. [eiser 2] is dus niet aan dat bedrag gebonden.
4.19.
Eisers hebben ieder een legaat toegekend gekregen ter waarde van de nalatenschap gedeeld door het aantal kinderen dat het legaat aanvaardt. Eisers hebben beiden het legaat aanvaard, zodat aan hen ieder een legaat toekomt ter waarde van de helft van de nalatenschap. Partijen verschillen van mening over de waarde van de nalatenschap.
4.20.
De waarde van de nalatenschap moet worden bepaald door de waarde van de goederen en de schulden van de nalatenschap vast te stellen op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van de erflater (artikel 4:6 BW).
4.21.
De nalatenschap bestaat volgens gedaagde uit:
Goederen
a.
de onverdeelde helft van de woning
b.
de onverdeelde helft van de gemeenschappelijke inboedel van erflaatster en gedaagde
c.
de Opel Astra van erflaatster
d.
de onverdeelde helft van de scooter
e.
het saldo van de bankrekening op naam van erflaatster en de helft van het saldo van de twee en/of-rekeningen van erflaatster en gedaagde
f.
de opbrengst van de lijfrentepolis op naam van erflaatster
g.
de helft van de teruggave inkomstenbelasting 2021 van de belastingdienst aan erflaatster en gedaagde
Schulden
h.
de helft van de hypotheekschuld
i.
de schuld van erflaatster aan gedaagde van € 62.500,- wegens de inbreng van € 125.000,- van gedaagde in de woning
j.
de schuld van erflaatster aan gedaagde van € 7.500,- wegens een aflossing van de hypotheekschuld van € 15.000,- door gedaagde
k.
de helft van de rekening-courantschuld van gedaagde aan [naam VOF] . van € 21.549,82
l.
de helft van de creditcardschuld van gedaagde van € 1.187,97
m.
de helft van de factuur van de notaris ad € 1.576,20 voor de testamenten en de huwelijkse voorwaarden
n.
de helft van de kosten van een snelbouwcontainer ad € 1.027,29
o.
de helft van de legeskosten van het huwelijk ad € 515,-
p.
de schuld aan gedaagde ad € 5.619,89 wegens betaling van een deel van de uitvaartkosten
q.
de kosten van de boedelafwikkeling ad € 1.149,50
4.22.
Gedaagde heeft bij conclusie van antwoord aan alle genoemde bestanddelen van de nalatenschap een waarde toegekend en komt dan per saldo uit op een waarde van de nalatenschap van € 17.623,81. Eisers betwisten de waarde die gedaagde aan diverse goederen heeft toegekend, zij betwisten de hoogte van diverse schulden en zij betwisten dat bepaalde schulden in de nalatenschap vallen.
4.23.
De rechtbank zal de genoemde bestanddelen van de nalatenschap hierna bespreken. De rechtbank stelt daarbij voorop dat, indien eisers stellen dat bepaalde goederen tot de nalatenschap behoren, of dat bepaalde goederen die tot de nalatenschap behoren meer waard zijn dan de waarde die gedaagde daaraan heeft toegekend, het op hun weg ligt om die stelling met feiten te onderbouwen en om bij betwisting door gedaagde die feiten te bewijzen. Het ligt op de weg van gedaagde, indien hij stelt dat bepaalde schulden tot de nalatenschap behoren, om die stelling met feiten te onderbouwen en om bij betwisting door eisers die feiten te bewijzen. Dit volgt uit artikel 150 Rv.
De goederen
a.
De woning
4.24.
Vaststaat dat de woning gemeenschappelijk eigendom van erflaatster en gedaagde was en dat de onverdeelde helft van de woning in de nalatenschap valt. Partijen twisten over de waarde van de woning op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van de erflaatster (14 juni 2021, hierna: de peildatum). Volgens gedaagde was de woning € 667.000,- waard. Hij baseert dit op de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2021. Die bedroeg € 667.000,-. Eisers stellen dat de woning meer waard was. Zij wijzen er daarbij op dat vergelijkbare woningen in de straat worden verkocht voor bedragen van € 800.000,-.
4.25.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de taxatie van de woning door de gemeente te behoeve van de Wet onroerende zaakbelasting (WOZ) niet dienen als een vaststelling van die waarde tussen partijen. Immers, niet duidelijk is of voor die taxatie een bezichtiging van de woning heeft plaatsgevonden. De taxatie door de gemeente geschiedt doorgaans zonder bezichtiging en in elk geval zonder bezichtiging van het interieur, zodat met de bijzonderheden van de te taxeren woning geen rekening wordt gehouden. De taxatie door de gemeente geeft ook niet de waarde op de peildatum (14 juni 2021) weer, maar de waarde per 1 januari 2021. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat de WOZ-waarde veelal afwijkt van de waarde in het economisch verkeer. Er moet dus een taxatie van de waarde van de woning in het economisch verkeer per 14 juni 2021 komen. Daartoe moeten partijen samen een taxateur aanwijzen op de wijze zoals in de beslissing bepaald onder 5.3.
b.
De inboedel
4.26.
Niet in geschil is dat de inboedel van de woning gezamenlijk eigendom van erflaatster en gedaagde was. De onverdeelde helft van de inboedel valt dus in de nalatenschap. Volgens gedaagde is sprake van een reguliere inboedel met een waarde van € 5.000,-. Eisers hebben niet betwist dat sprake is van een reguliere inboedel zonder bijzonderheden, met uitzondering van de geluidsinstallatie. Volgens eisers is een dure geluidsinstallatie onderdeel van de inboedel en is de inboedel daarom meer waard dan € 5.000,-. Ter zitting heeft gedaagde verklaard dat erflaatster en hij de geluidsinstallatie in 2019, twee jaar vóór de peildatum, hebben aangeschaft voor € 10.000,-. Dit is door eisers niet weersproken. Gelet hierop gaat de rechtbank uit van een waarde van de geluidsinstallatie op de peildatum van € 5.000,- en van een waarde van de inboedel, inclusief geluidsinstallatie, van € 10.000,-. De waarde van het aandeel van de nalatenschap in de inboedel bedraagt dus € 5.000,-.
c.
De Opel Astra
4.27.
Erflaatster was eigenaar van een Opel Astra. Deze auto valt dus geheel in de nalatenschap. De waarde van deze auto op de peildatum was volgens gedaagde € 3.500,-. Negen maanden na de peildatum, op 14 maart 2022, is de auto door gedaagde voor € 2.500,- verkocht. Gesteld noch gebleken is dat de auto op de peildatum méér of minder waard was dan € 3.500,-. De rechtbank gaat daarom uit van die waarde.
d.
De scooter
4.28.
Volgens gedaagde was de scooter gezamenlijk eigendom van hem en erflaatster en was de scooter op de peildatum € 2.700,- waard. De gezamenlijke eigendom en de gestelde waarde zijn door eisers niet, althans niet gemotiveerd betwist en staan daarmee vast. Dat betekent dat de waarde van de onverdeelde helft, te weten € 1.350,-, in de nalatenschap valt. Daaraan doet niet af dat gedaagde de scooter na het overlijden van erflaatster aan [eiser 2] heeft geschonken.
e.
De bankrekeningen
4.29.
Niet ter discussie staat tussen partijen dat het saldo van de bankrekening op naam van erflaatster op de peildatum geheel in de nalatenschap valt en dat de saldi van de twee en/of-rekeningen op de peildatum voor de helft in de nalatenschap vallen. Ook de hoogte van de saldi van deze rekeningen staat niet ter discussie. Het saldo van de rekening op naam van erflaatster bedroeg € 64,76 en de saldi van de twee en/of-rekeningen bedroegen € 1.046,06 en € 11.307,-. De helft van de saldi van de en/of-rekeningen bedraagt € 6.176,53.
In de nalatenschap valt dus (€ 64,76 + € 6.176,53 =) € 6.241,29. Aan de suggestie van eisers dat er door overboekingen van de rekening van eiseres naar de gezamenlijke rekeningen vorderingen kunnen zijn ontstaan, gaat de rechtbank voorbij. Immers, de op eisers rustende stelplicht brengt mee dat zij concrete feiten dienen te stellen waaruit dat volgt en
aan die stelplicht hebben zij niet voldaan. Ook is voor de bepaling van de waarde van de saldi niet van belang hoe die saldi tot stand gekomen zijn.
f.
De opbrengst van de lijfrentepolis.
4.30.
De lijfrentepolis op naam van erflaatster is door gedaagde na het overlijden van erflaatster afgekocht, waarna er op 21 juli 2021 € 1.891,73 is uitbetaald door de verzekeringsmaatschappij. De waarde van die polis op de peildatum bedraagt dus € 1.891,73. Dit valt geheel in de nalatenschap. Deze post is door eisers ter zitting niet meer betwist. De rechtbank gaat daarom uit van het genoemde bedrag van € 1.891,73.
g.
De teruggave inkomstenbelasting 2021
4.31.
Volgens gedaagde waren erflaatster en hij fiscale partners en deden zij gezamenlijk aangifte voor de inkomstenbelasting. De aangifte inkomstenbelasting over 2021 heeft geleid tot een teruggave van € 6.478,-. De helft daarvan valt volgens gedaagde in de nalatenschap. Deze post is door eisers niet betwist. De rechtbank gaat daarom voor deze post uit van de helft van € 6.478,-, dat is € 3.239,-.
Nog meer goederen?
4.32.
Volgens eisers behoorde ook een Porsche (althans de onverdeelde helft daarvan) tot de nalatenschap. Gedaagde betwist dat en heeft een tenaamstellingsverslag van de RDW overgelegd waaruit blijkt dat de Porsche op zijn naam stond. Gelet op deze gemotiveerde betwisting lag het op de weg van eisers om hun stelling dat de Porsche gemeenschappelijk eigendom van erflaatster en gedaagde was nader te onderbouwen. Dat hebben zij niet gedaan. Zij hebben erop gewezen dat een rekening van de garage voor onderhoud van de Porsche is betaald met de creditcard van erflaatster, maar alleen uit dat feit kan niet worden afgeleid niet dat de Porsche gemeenschappelijk eigendom van erflaatster en gedaagde was. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de (onverdeelde helft van de) Porsche niet in de nalatenschap valt.
4.33.
Voor eisers was blijkens de dagvaarding onduidelijk of er in verband met de hypotheek een overlijdensrisicoverzekering door erflaatster en gedaagde was afgesloten. In de conclusie van antwoord heeft gedaagde toegelicht dat erflaatster en hij een zogenaamde kruislingse polis bij Dela hadden afgesloten, waarbij ieder zijn eigen leven verzekerd had met aanwijzing van de ander als begunstigde. Op de polis van erflaatster, met gedaagde als begunstigde, is na het overlijden van erflaatster € 41.000,- uitgekeerd. Die uitkering valt volgens gedaagde niet in de nalatenschap omdat gedaagde de begunstigde van die polis was. Dit is door eisers niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
Tussenconclusie: de waarde van de goederen
4.34.
Uit 4.24 tot en met 4.33 volgt dat de waarde van de tot de nalatenschap behorende goederen op de peildatum gelijk is aan de helft van de waarde van de woning plus (€ 5.000,- + € 3.500,- + € 1.350,- + € 6.241,29 + € 1.891,73 + € 3.239,- =) € 21.222,02.
De schulden
h.
De hypotheekschuld
4.35.
Eisers betwisten de door gedaagde gestelde hoogte van de hypotheekschuld (€ 485.101,33). Gedaagde heeft bij conclusie van antwoord een e-mail van ABN Amro Bank overgelegd waaruit blijkt dat de hypotheekschuld op de peildatum € 485.101,33 bedroeg. Gedaagden hebben vervolgens hun betwisting van de hoogte van de hypotheekschuld niet onderbouwd. De rechtbank gaat daarom aan die betwisting voorbij en stelt vast dat de hypotheekschuld op de peildatum € 485.101,33 bedroeg. De helft van die schuld, dat is € 242,550,67, valt in de nalatenschap.
i.
De schuld van erflaatster aan gedaagde van € 62.500,-
4.36.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze schuld in de nalatenschap valt. Ook de omvang van de schuld is niet in geschil. De rechtbank stelt daarom vast dat de schuld van erflaatster aan gedaagde van € 62.500,- in de nalatenschap valt.
j.
De schuld van erflaatster aan gedaagde wegens een tussentijdse aflossing van de hypotheekschuld
4.37.
Op 17 december 2020 is door de vennootschap van gedaagde, [naam VOF] ., een bedrag van € 15.000,- overgemaakt op de gezamenlijke bankrekening van erflaatster en gedaagde, en op dezelfde dag is een bedrag van € 15.000,- overgemaakt van die gezamenlijke rekening naar ABN Amro Hypotheken Group B.V. ter aflossing van een gedeelte van de hypotheekschuld van erflaatster en gedaagde. Volgens gedaagde is erflaatster dientengevolge € 7.500,- aan hem verschuldigd geworden. Eisers betwisten dit. Zij stellen dat aan de betaling door [naam VOF] . niet de conclusie verbonden kan worden dat gedaagde een vordering op erflaatster heeft verkregen.
4.38.
De rechtbank overweegt als volgt. Door gedaagde is geen grondslag gegeven voor de betaling van [naam VOF] . van € 15.000,-. Derhalve is niet komen vast te staan dat dit bedrag alleen aan gedaagde toekwam en dat gedaagde een vordering op erflaatster heeft verkregen. Gedaagde heeft op dit punt dus niet aan zijn stelplicht voldaan, waardoor deze schuld van erflaatster niet komt vast te staan. De rechtbank neemt deze schuld daarom niet mee bij de vaststelling van de omvang van de nalatenschap.
k.
De rekening-courantschuld aan [naam VOF] .
4.39.
Gedaagde stelt dat erflaatster en hij in de eerste helft van 2021 een veelheid aan gezamenlijke aankopen hebben gedaan, onder meer in verband met het geplande huwelijk, die indirect zijn betaald door [naam VOF] ., doordat [naam VOF] . bedragen overmaakte naar de gezamenlijke rekening van erflaatster en gedaagde, waarvan die aankopen werden betaald. Gedaagde stelt dat [naam VOF] . aldus in totaal € 21.549,82 heeft overgemaakt. Volgens gedaagde is de nalatenschap de helft van dit bedrag aan hem verschuldigd. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft gedaagde een lijst met aankopen overgelegd, en een uitdraai van zijn rekening-courant bij [naam VOF] .
4.40.
Eisers hebben vraagtekens geplaatst bij de lijst met aankopen, en volgens eisers vallen de aankopen op de lijst onder de kosten van de huishouding en heeft gedaagde uit dien hoofde dus geen vordering op de nalatenschap.
4.41.
Volgens de huwelijkse voorwaarden behoren tot de kosten van de huishouding de kosten die in het gemeenschappelijk belang van de echtgenoten worden gemaakt., waaronder kosten voor hun lichamelijke en geestelijke welzijn, zoals voeding en boodschappen, ziektekostenverzekeringen en gezamenlijke ontspanning/vakanties. Op de door gedaagde overgelegde lijst staan zaken als kleding, make-up, een fiets, fietsspullen, sloten ten behoeve van het huis, drank, benzine, een betaling van belasting aan het SVHW, een aanbetaling aan de trouwlocatie, trouwringen en pennen ten behoeve van het tekenen van de trouwakte. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit allemaal kosten van de huishouding als bedoeld in de huwelijkse voorwaarden. Die kosten moeten ingevolge de huwelijkse voorwaarden door de echtgenoten worden gedragen naar evenredigheid van hun inkomen. Dit betekent dat gedaagde slechts dan een vordering op de nalatenschap heeft, wanneer hij meer dan zijn evenredig deel van die kosten heeft betaald. Dat dit het geval is, is gesteld noch gebleken. Bovendien had gedaagde zijn vordering ingevolge artikel 2.1 van de huwelijkse voorwaarden uiterlijk voor het einde van het jaar 2022 moeten indienen bij de executeur. Dat dit is gebeurd, is evenmin gesteld of gebleken. De rechtbank laat deze gestelde schuld daarom buiten beschouwing bij de vaststelling van de omvang van de nalatenschap.
l.
de credit cardschuld
4.42.
Voor deze schuld geldt hetzelfde als voor de rekening-courantschuld aan [naam VOF] . Gedaagde stelt dat hij met zijn credit card bepaalde gezamenlijke aankopen heeft betaald die staan vermeld op de hiervoor genoemde lijst, en dat hij uit dien hoofde een vordering op de nalatenschap heeft. Zoals in 4.41 overwogen, betreft het hier kosten van de huishouding. Gedaagde heeft dus slechts een vordering op de nalatenschap indien hij meer dan zijn evenredig deel van die kosten heeft betaald en indien hij zijn vordering vóór het einde van 2022 bij de executeur heeft ingediend. Gesteld noch gebleken is dat dat het geval is. De rechtbank laat ook deze gestelde schuld daarom buiten beschouwing bij de vaststelling van de omvang van de nalatenschap.
m.
de kosten van de testamenten en de huwelijkse voorwaarden
4.43.
Deze kosten worden door eisers niet betwist. De helft van die kosten, dat is € 788,10, komt dus ten laste van de nalatenschap.
n.
de snelbouwcontainer
4.44.
Gedaagde stelt dat erflaatster en hij op 8 april 2021 samen een snelbouwcontainer hebben besteld om te dienen als extra opslagruimte bij de woning. Gedaagde heeft in verband hiermee een factuur van € 1.027,29 overgelegd en stelt dat hij die factuur na het overlijden van erflaatster heeft betaald. Uit dien hoofde vordert gedaagde € 513,65 van de nalatenschap. Volgens eisers heeft gedaagde de container voor zichzelf aangeschaft. Ter zitting heeft [eiser 2] echter verklaard dat de container voor erflaatster en gedaagde samen bestemd was, en dat zij daar onder meer hun tuingereedschap in opborgen. Het betreft hier dus toch een gezamenlijke aankoop. De helft van de kosten moeten door de nalatenschap worden gedragen en de onverdeelde helft van de container valt in de nalatenschap. Omdat de container bij gedaagde in gebruik is, is het echter redelijk dat gedaagde de onverdeelde helft van de container van de nalatenschap overneemt tegen betaling van de helft van de aanschafprijs. Dat betekent dat gedaagde de container verkrijgt en na verrekening geen vordering op de nalatenschap heeft in verband met de container.
o.
De legeskosten van het huwelijk
4.45.
Deze kosten worden door eisers niet betwist. De helft van die kosten, dat is € 257,50, komt dus ten laste van de nalatenschap.
p.
De uitvaartkosten
4.46.
De schuld van de nalatenschap aan gedaagde ad € 5.619,89 wegens betaling van een deel van de uitvaartkosten, wordt door eisers niet betwist. De rechtbank neemt deze schuld dus mee bij de vaststelling van de omvang van de nalatenschap.
q.
de kosten van de boedelafwikkeling
4.47.
De kosten van de afwikkeling van de nalatenschap ad € 1.149,50 worden door eisers niet betwist. Deze kosten komen dus ten laste van de nalatenschap.
Tussenconclusie: de hoogte van de schulden
4.48.
Uit 4.35 tot en met 4.47 volgt dat de schulden van de nalatenschap op de peildatum (€ 242.550,67 + € 62.500,- + € 788,10 + € 257,50 + € 5.619,89 + € 1.149,50 =) € 312.865,66 bedragen.
Slotsom: de omvang van de legaten
4.49.
Uit het voorgaande volgt dat de waarde van de nalatenschap van erflaatster op de peildatum gelijk is aan de helft van de waarde van de woning in het economisch verkeer op die datum vermeerderd met een bedrag van € 21.222,02 en verminderd met een bedrag van € 312.865,66. Per saldo is dat de helft van de waarde van de woning in het economisch verkeer op de peildatum verminderd met € 291.643,64. De rechtbank zal in de beslissing (5.2) vaststellen dat elk van de twee legaten een waarde heeft gelijk aan de helft van dat bedrag, dat is een kwart van de waarde van de woning in het economisch verkeer op de peildatum verminderd met (€ 291.643,64 : 2 =) € 145.821,82.
Proceskosten
4.50.
De proceskosten van partijen zullen, gelet op hun relatie en ook omdat ieder van partijen deels in het ongelijk wordt gesteld, worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank,
bij vonnis:
5.1.
beveelt dat de procedure met betrekking tot de vordering tot nietigverklaring van het huwelijk in de stand waarin deze zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure;
5.2.
stelt vast dat de waarde van het legaat van ieder van eisers gelijk is aan een kwart van de waarde van de woning in het economisch verkeer op de peildatum verminderd met € 145.821,82;
5.3.
gelast partijen gezamenlijk opdracht te geven aan een makelaar/taxateur om de waarde in het economisch verkeer van de woning per 14 juni 2021 bindend voor hen vast te stellen. Indien partijen in onderling overleg geen overeenstemming kunnen bereiken over de persoon van die makelaar/taxateur, moet gedaagde aan eisers de namen voorleggen van drie makelaars/taxateurs die aangesloten zijn bij het NWWI en die werkzaam zijn bij drie verschillende makelaarskantoren die actief zijn in Lansingerland. Eisers moeten samen één makelaar daaruit kiezen. Deze makelaar zal door partijen als taxateur worden aangesteld. Partijen moeten de opdracht aan de taxateur samen ondertekenen en de kosten van de taxatie bij helfte (eisers de helft/gedaagde de helft) dragen. Partijen moeten allen in de gelegenheid worden gesteld om de bezichtiging door de taxateur bij te wonen en mogen niet zonder de andere partij te informeren met de taxateur communiceren;
5.4.
verklaart de beslissing in 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.6.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
bij beschikking:
5.7.
wijst het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk af;
5.8.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten in verband met het verzoek tot de nietigverklaring van het huwelijk draagt;
Dit vonnis is gewezen en deze beschikking is gegeven door mr. W.A.M. Schellekens, getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
3310/2294